ECLI:NL:HR:2022:418
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden inzake rioolheffing gemeente Ede
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 maart 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende, vertegenwoordigd door J.H. van Keeken, tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 16 maart 2021. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof, dat op zijn beurt het hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Gelderland had behandeld. De kwestie draait om de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de rioolheffing voor het jaar 2017 door de gemeente Ede.
Belanghebbende heeft verschillende klachten ingediend tegen de uitspraak van het Hof. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend. Na beoordeling van de klachten heeft de Hoge Raad geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft daarbij aangegeven dat het niet nodig is om te motiveren waarom het tot dit oordeel is gekomen, aangezien de klachten niet relevant zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Deze uitspraak is gedaan door de raadsheer A.F.M.Q. Beukers-van Dooren als voorzitter, samen met de raadsheren M.T. Boerlage en P.A.G.M. Cools, en is openbaar uitgesproken op 25 maart 2022.