ECLI:NL:HR:2022:418

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 maart 2022
Publicatiedatum
24 maart 2022
Zaaknummer
21/01719
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden inzake rioolheffing gemeente Ede

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 maart 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende, vertegenwoordigd door J.H. van Keeken, tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 16 maart 2021. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof, dat op zijn beurt het hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Gelderland had behandeld. De kwestie draait om de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de rioolheffing voor het jaar 2017 door de gemeente Ede.

Belanghebbende heeft verschillende klachten ingediend tegen de uitspraak van het Hof. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend. Na beoordeling van de klachten heeft de Hoge Raad geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft daarbij aangegeven dat het niet nodig is om te motiveren waarom het tot dit oordeel is gekomen, aangezien de klachten niet relevant zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.

De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Deze uitspraak is gedaan door de raadsheer A.F.M.Q. Beukers-van Dooren als voorzitter, samen met de raadsheren M.T. Boerlage en P.A.G.M. Cools, en is openbaar uitgesproken op 25 maart 2022.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer21/01719
Datum25 maart 2022
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
het COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE EDE
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 16 maart 2021, nr. 20/00572 [1] , op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 18/3792) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2017 opgelegde aanslag in de rioolheffing van de gemeente Ede.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door J.H. van Keeken, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal klachten aangevoerd.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van de klachten

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer A.F.M.Q. Beukers-van Dooren als voorzitter, en de raadsheren M.T. Boerlage en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2022.