ECLI:NL:HR:2022:350
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag inzake inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen
In deze zaak heeft belanghebbende, [X] te [Z], beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 1 december 2020, met nummer BK-20/00634. Dit hoger beroep volgde op een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 20/186) betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2018. De Hoge Raad heeft op 11 maart 2022 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep in cassatie ongegrond werd verklaard. De Hoge Raad heeft echter bepaald dat het griffierecht dat belanghebbende voor het beroep in cassatie heeft betaald, moet worden vergoed door de Staatssecretaris van Financiën.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend, waarop belanghebbende een conclusie van repliek heeft ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld, maar deze konden niet leiden tot vernietiging van de bestreden uitspraak. De Hoge Raad heeft daarbij verwezen naar een eerder uitgesproken arrest in een andere zaak (ECLI:NL:HR:2022:158) dat relevant was voor de beoordeling van de klachten.
De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing van de Hoge Raad houdt in dat de Staatssecretaris van Financiën het griffierecht van € 131 aan belanghebbende moet vergoeden, maar dat het beroep in cassatie zelf ongegrond is verklaard.