Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
18 februari 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 februari 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de beëindiging van een huurovereenkomst voor woonruimte. De verhuurder had de huurovereenkomst opgezegd wegens dringend eigen gebruik, maar de huurder had niet ingestemd met de beëindiging. De kantonrechter had de vordering van de verhuurder afgewezen, omdat niet was aangetoond dat de huurder in de omgeving passende vervangende woonruimte kon krijgen. De huurovereenkomst was daardoor verlengd tot 29 maart 2019.
Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, maar de Hoge Raad oordeelde dat het hof onjuist had geoordeeld over de rechtsgevolgen van de verlenging van de huurovereenkomst. De Hoge Raad stelde vast dat de verlenging voor bepaalde tijd niet betekent dat de huurovereenkomst van rechtswege eindigt na de ommekomst van die bepaalde tijd. Bovendien kan de rechter de vordering van de verhuurder niet toewijzen met terugwerkende kracht naar een datum vóór zijn uitspraak.
De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling. De kosten van het geding in cassatie werden gereserveerd, omdat de huurder de bestreden beslissing niet had uitgelokt of verdedigd. De kosten aan de zijde van de verhuurder werden begroot op € 528,14 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, terwijl de kosten aan de zijde van de huurder op nihil werden gesteld.