3.2.3 Op het door Co-op ingestelde hoger beroep heeft de Rechtbank het vonnis van de Kantonrechter vernietigd en, opnieuw rechtdoende, vastgesteld dat de huurovereenkomst op 1 maart 2000 is geëindigd, het tijdstip van de ontruiming van het gehuurde vastgesteld op 1 september 2001, en Co-op dienovereenkomstig tot ontruiming veroordeeld. Voorts heeft de Rechtbank haar vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De Rechtbank heeft daartoe, samengevat en voorzover in cassatie van belang, het volgende overwogen.
(1) Co-op heeft beoogd met de grieven de gehele zaak opnieuw en in volle omvang aan de Rechtbank voor te leggen. (rov. 4.1)
(2) In het - hiervóór in 3.2.1 vermelde - vonnis van 1 december 1998 heeft de Rechtbank onder meer belang gehecht aan de omstandigheid dat onderhandelingen tussen [verweerster] en Co-op over verhuur aan Co-op van de nieuwe ruimte die in het nieuwe winkelcentrum voor een supermarkt was bestemd, nog niet waren afgerond. Sindsdien hebben geen onderhandelingen plaatsgevonden; in dit opzicht verschilt de huidige situatie niet van die ten tijde van het vonnis van 1 december 1998. Nieuw is wel dat er thans een brief van de gemeente is waaruit blijkt dat de start van de renovatie uitsluitend nog afhangt van de beëindiging van de huurovereenkomst met Co-op waarmee kan komen vast te staan dat wat de gemeente wenst - slechts één supermarkt in het winkelcentrum - kan worden gerealiseerd. (rov. 4.4)
(3) In het vonnis van 1 december 1998 heeft de Rechtbank al vastgesteld dat [verweerster] een groot belang heeft bij de renovatie van het winkelcentrum en dat het belang van Co-op bij voortzetting van haar bedrijf in het gehuurde daaraan ondergeschikt moet worden geacht. Ondanks het feit dat [verweerster] niet nader heeft willen onderhandelen, brengt de huidige situatie in dit licht thans mee dat bij een redelijke afweging op grond van art. 7A:1631a lid 1 BW de huurovereenkomst beëindigd moet worden. Daarom is de Rechtbank, anders dan de Kantonrechter, van oordeel dat de huurovereenkomst moet eindigen per 1 maart 2000, zijnde de datum waartegen de (verlengde) huurovereenkomst door [verweerster] is opgezegd, en dat de vordering tot ontruiming van [verweerster] toewijsbaar is, waarbij de ontruimingstermijn naar redelijkheid en billijkheid moet worden vastgesteld op 1 september 2001. (rov. 4.5)
(4) De Rechtbank realiseert zich dat [verweerster] door de renovatie van het winkelcentrum en het daarvoor benodigde vertrek van Co-op uit het gehuurde, het voordeel geniet dat zij thans in het winkelcentrum over een "vrije supermarktplek" komt te beschikken, hetgeen door de exclusiviteit die via het bestemmingsplan aan de vestiging van de nieuwe supermarkt wordt gegeven, een vermogenswaarde vertegenwoordigt. Hiertegenover staat dat Co-op dit belang verliest door de beëindiging van de huurovereenkomst. (rov. 4.6)
(5) Bescherming van dit belang kan mogelijk geschieden op basis van artikel 7A:1635a BW, terwijl het afbreken van de onderhandelingen door [verweerster] na het vonnis van 1 december 1998 zich onder omstandigheden oplost in een verplichting tot vergoeding van de schade. Bij de belangenafweging kan aan het financiële belang van Co-op dan ook geen doorslaggevende betekenis worden toegekend. (rov. 4.7)