Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.[gedaagde 1] ,
[gedaagde 2],
1.De procedure
- de dagvaarding met 14 producties;
- de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie met 10 producties;
- het tussenvonnis van 14 november 2018;
- het proces-verbaal van comparitie van 8 april 2019 en de daarin vermelde stukken.
2.De feiten
3.Het geschil
in conventie
4.De beoordeling
in conventie
voorde levering diende te worden geeffectueerd. Het is de rechtbank volstrekt onduidelijk waarom [eiser] , die ter zitting heeft verklaard dat hem op 20 maart 2017 (dus slechts drie dagen na de levering) duidelijk werd “dat het allemaal niet zo best was met het schip”, geen enkele poging heeft gedaan om de levering enkele dagen uit te stellen. Eveneens onduidelijk is gebleven waarom [eiser]
nade levering wel uitgebreid onderzoek heeft gedaan c.q. laten doen naar de staat van de [naam schip] (de rechtbank verwijst naar, onder meer, de rapporten van [naam expert] en [naam 1] en de verklaringen van kapitein [naam 2] ).
daardoor[eiser] heeft bewogen tot het sluiten van de koopovereenkomst (zie artikel 3:44 lid 3 BW). De rechtbank betrekt daarbij dat, toen [eiser] bij gelegenheid van zijn bezichtiging van het schip begin 2017 zag dat er water op het vlak stond, dat voor hem kennelijk geen reden was om nader onderzoek te (laten) doen. Alles wijst erop dat [eiser] uitsluitend op basis van zijn eigen waarnemingen heeft besloten tot de aankoop, zodat het door genoemd artikellid vereiste oorzakelijk verband ontbreekt.
4.804,00(2 punten × tarief € 2.402,00)
543,00(2 punten × factor 0,5 × tarief € 543,00)