ECLI:NL:HR:2022:1793
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling in de schenkbelasting en het voortzettingsvereiste bij verhuur van een onderneming
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 december 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door de Staatssecretaris van Financiën tegen [X] te [Z], hierna aangeduid als belanghebbende. De zaak betreft de toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) in de schenkbelasting, specifiek in het kader van een navorderingsaanslag die aan belanghebbende was opgelegd. De achtergrond van de zaak ligt in een schenking van aandelen in [B] Holding B.V. door de vader van belanghebbende aan hem, waarbij de Holding alle aandelen in [C] B.V. bezat, die op haar beurt een benzineservicestation verhuurde aan haar dochtermaatschappij [D] B.V.
De Inspecteur had de toepassing van de BOR teruggenomen, omdat hij van mening was dat de Holding door het aangaan van een huurovereenkomst met een derde was opgehouden winst uit onderneming te genieten, wat zou betekenen dat niet langer voldaan werd aan het voortzettingsvereiste van de BOR. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch oordeelde echter dat aan het voortzettingsvereiste was voldaan en dat de navorderingsaanslag ten onrechte was opgelegd. De Hoge Raad heeft het oordeel van het Hof bevestigd en geoordeeld dat de BOR in beginsel het stakings- en vervreemdingsbegrip uit de Wet IB 2001 volgt, en dat de verhuur van een onderneming niet automatisch leidt tot staking.
De Hoge Raad heeft de overige klachten van de Staatssecretaris over de uitspraak van het Hof beoordeeld en deze klachten niet gegrond bevonden. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard en de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 2.277 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is openbaar uitgesproken en de Staatssecretaris van Financiën is een griffierecht van € 541 opgelegd.