De Stichting heeft in hoger beroep haar eis gewijzigd in die zin dat zij onder meer heeft gevorderd dat voor recht wordt verklaard (i) dat de door de zorgverzekeraars gehanteerde vergoeding voor niet-gecontracteerde zorg bij naturapolissen, bestaande uit een (on)gewogen gemiddeld gecontracteerd tarief minus een generieke korting van 20-30%, in strijd is met het hinderpaalcriterium, (ii) dat zorgverzekeraars niet bij de bepaling van de vergoeding voor niet-gecontracteerde zorg bij naturapolissen een generiek zorgtype- en zorgkostenonafhankelijk kortingspercentage op een uitgangstarief in mindering mogen brengen, tenzij gebruik wordt gemaakt van een zodanig laag percentage dat het uitgangstarief minus de generieke korting ook bij een duurdere of duurste zorgsoort voor de gemiddelde (‘modale’) patiënt geen feitelijke hinderpaal oplevert, en (iii) dat het meewegen van hardheidsclausules en coulanceregelingen bij de beoordeling van de hinderpaaltoets in strijd is met art. 13 lid 4 Zvw, en/althans dat zorgverzekeraars zich bij wege van verweer tegen een op art. 13 Zvw gebaseerd hinderpaalverwijt (dus) niet op dergelijke clausules en regelingen kunnen beroepen.
Het hofheeft deze vordering in zoverre toegewezen dat het voor recht heeft verklaard dat zorgverzekeraars zich bij wege van verweer tegen een hinderpaalverwijt op grond van art. 13 Zvw niet op hardheidsclausules of coulanceregelingen kunnen beroepen. Het hof heeft daartoe, kort gezegd, onder meer het volgende overwogen.
- Het hinderpaalcriterium ligt (nog steeds) besloten in art. 13 Zvw. (rov. 4.8)
- Het hinderpaalcriterium is niet in strijd met de Richtlijn Solvabiliteit II.Het criterium voldoet aan de drie cumulatieve voorwaarden die in art. 206 van deze richtlijn worden gesteld. Het algemeen belang is gemoeid met een zorgstelsel waarbij enerzijds zorg voor een ieder betaalbaar moet blijven bij de keuze van de zorgaanbieder van zijn voorkeur, maar waarbij anderzijds de zorgkosten financierbaar en beheersbaar moeten blijven. Het hinderpaalcriterium zoals dat in art. 13 Zvw besloten ligt, past daarin. Om dit algemeen belang – een niet nader gedefinieerd en ruim begrip – te beschermen is het hinderpaalcriterium nodig, anders zou het de verzekerde feitelijk onmogelijk kunnen worden gemaakt om naar de zorgaanbieder van zijn keuze te gaan. Het voldoet eveneens aan de eis van proportionaliteit, omdat het hinderpaalcriterium zorgverzekeraars niet zozeer beperkt in de wijze waarop zij hun verzekeringsvoorwaarden vormgeven, dat zij daarin onevenredig worden benadeeld. (rov. 4.10)
- De zorgverzekeraars mogen het gewogen gemiddeld gecontracteerde tarief als uitgangspunt nemen bij het bepalen van de vergoeding voor niet-gecontracteerde zorg bij naturapolissen. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat de wetgever een nadrukkelijk verband legt met de kosten van gecontracteerde zorg, wat aansluit bij het naturakarakter van de polis. Zorgverzekeraars mogen bij het bepalen van de vergoeding minimaal de kosten van gecontracteerde zorg tot uitgangspunt nemen. Het staat hun vrij om een hoger uitgangstarief te hanteren, bijvoorbeeld om zich in de markt te onderscheiden, maar daartoe zijn zij niet verplicht. De in dit verband door VGZ c.s. aangevoerde grieven berusten op een verkeerde lezing van het vonnis van de rechtbank en falen om die reden. (rov. 4.12)
- De Hoge Raad heeft in het Conductore-arrestniet categorisch geoordeeld dat zorgverzekeraars geen generiek kortingspercentage zouden kunnen hanteren. Of een generiek kortingspercentage in een bepaald geval strijd oplevert met het hinderpaalcriterium, hangt af van de vraag om welke vorm van zorg het gaat en de kosten die daarmee gemoeid zijn. (rov. 4.13) Omdat een generiek kortingspercentage bij in ieder geval de duurdere en/of duurste vormen van zorg een hinderpaal kan opleveren, is het gebruik ervan niet fijnmazig genoeg. Zorgverzekeraars zouden een vergoedingssystematiek kunnen ontwikkelen per soort en per omvang van de ondergane zorg die enerzijds de vrije artsenkeuze beschermt en anderzijds recht doet aan de regierol die de wetgever aan de zorgverzekeraars heeft gegeven om onder andere kostenbeheersing te bevorderen. (rov. 4.17 van het arrest in de zaak CZ/Stichting Handhaving Vrije Artsenkeuze en rov. 4.10 van het arrest in de zaak Zilveren Kruis/Stichting Handhaving Vrije Artsenkeuze).
- Het al dan niet hebben van een hardheidsclausule/coulanceregeling speelt niet mee in de vraag of sprake is van een hinderpaal. Het peilmoment voor het antwoord op die vraag is het moment van kennisneming van de polisvoorwaarden en niet het moment waarop de verzekerde daadwerkelijk met een kortingspercentage op zijn rekening wordt geconfronteerd. Bij de beoordeling van het hinderpaalcriterium kan dus geen betekenis worden toegekend aan de vraag of een individuele zorgaanbieder feitelijk wel of niet de door de zorgverzekeraar toegepaste korting voor zijn rekening neemt. Bovendien belast dit de verzekerde met een initiatief waarvan de onzekere uitkomst is overgelaten aan de verzekeraar. Dit betekent dat de gevraagde verklaring voor recht dat zorgverzekeraars zich bij wege van verweer tegen een hinderpaalverwijt niet op hardheidsclausules of coulanceregelingen kunnen beroepen, zal worden toegewezen. (rov. 5.8)
- Gelet op de wijze waarop de onderhavige procedure is ingestoken, kan het hof net als de rechtbank niet meer dan een algemeen kader geven voor de wijze waarop een kortingspercentage zou kunnen worden bepaald, zodat geen sprake is van een hinderpaal in de zin van art. 13 Zvw. Het is niet aan het hof om één algemeen kortingspercentage te bepalen. Bovendien ligt in deze procedure – in tegenstelling tot eerder gevoerde procedures waarin het hinderpaalcriterium aan de orde was – geen geschil over de vergoeding van een concrete vorm van niet-gecontracteerde zorg voor. Het hof kan alleen achteraf in een individuele zaak beoordelen of een zorgverzekeraar in de gegeven omstandigheden in redelijkheid het desbetreffende kortingspercentage heeft kunnen hanteren. (rov. 6)