Uitspraak
gevestigd te Tilburg,
gevestigd te Zeist,
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel in het principale beroep
4.Beoordeling van het middel in het incidentele beroep
5.Beslissing
9 december 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 december 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen CZ Zorgverzekeringen N.V. en Stichting Handhaving Vrije Artsenkeuze. De zaak betreft de toepassing van het hinderpaalcriterium zoals vastgelegd in artikel 13 van de Zorgverzekeringswet (Zvw). Dit criterium houdt in dat de vergoeding die zorgverzekeraars bieden voor niet-gecontracteerde zorg niet zo laag mag zijn dat dit een feitelijke hinderpaal vormt voor verzekerden om gebruik te maken van zorgaanbieders van hun keuze. De Hoge Raad heeft in deze uitspraak de vraag behandeld of zorgverzekeraars zich kunnen beroepen op hardheidsclausules of coulanceregelingen in hun verweer tegen een hinderpaalverwijt.
De Hoge Raad heeft het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 6 oktober 2020 vernietigd, maar uitsluitend voor zover daarin is beslist dat zorgverzekeraars zich niet op hardheidsclausules of coulanceregelingen kunnen beroepen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de door de Stichting gevorderde verklaring voor recht in zoverre moet worden afgewezen. De conclusie van de Advocaat-Generaal B.J. Drijber strekte tot vernietiging van het arrest, maar voor het overige tot verwerping van het beroep.
De zaak is van belang voor de rechtsontwikkeling en de eenheid van het recht, vooral in het licht van de samenhang met andere zaken die betrekking hebben op het hinderpaalcriterium. De Hoge Raad heeft in deze uitspraak duidelijkheid verschaft over de voorwaarden waaronder zorgverzekeraars hun vergoedingen mogen vaststellen en de mogelijkheden voor het inroepen van hardheidsclausules. De uitspraak heeft implicaties voor de praktijk van zorgverzekeraars en de rechten van verzekerden.