ECLI:NL:HR:2022:1790

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 december 2022
Publicatiedatum
1 december 2022
Zaaknummer
21/00053
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hinderpaalcriterium in de Zorgverzekeringswet en de toepassing van hardheidsclausules

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 december 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen CZ Zorgverzekeringen N.V. en Stichting Handhaving Vrije Artsenkeuze. De zaak betreft de toepassing van het hinderpaalcriterium zoals vastgelegd in artikel 13 van de Zorgverzekeringswet (Zvw). Dit criterium houdt in dat de vergoeding die zorgverzekeraars bieden voor niet-gecontracteerde zorg niet zo laag mag zijn dat dit een feitelijke hinderpaal vormt voor verzekerden om gebruik te maken van zorgaanbieders van hun keuze. De Hoge Raad heeft in deze uitspraak de vraag behandeld of zorgverzekeraars zich kunnen beroepen op hardheidsclausules of coulanceregelingen in hun verweer tegen een hinderpaalverwijt.

De Hoge Raad heeft het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 6 oktober 2020 vernietigd, maar uitsluitend voor zover daarin is beslist dat zorgverzekeraars zich niet op hardheidsclausules of coulanceregelingen kunnen beroepen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de door de Stichting gevorderde verklaring voor recht in zoverre moet worden afgewezen. De conclusie van de Advocaat-Generaal B.J. Drijber strekte tot vernietiging van het arrest, maar voor het overige tot verwerping van het beroep.

De zaak is van belang voor de rechtsontwikkeling en de eenheid van het recht, vooral in het licht van de samenhang met andere zaken die betrekking hebben op het hinderpaalcriterium. De Hoge Raad heeft in deze uitspraak duidelijkheid verschaft over de voorwaarden waaronder zorgverzekeraars hun vergoedingen mogen vaststellen en de mogelijkheden voor het inroepen van hardheidsclausules. De uitspraak heeft implicaties voor de praktijk van zorgverzekeraars en de rechten van verzekerden.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer21/00053
Datum9 december 2022
ARREST
In de zaak van
CZ ZORGVERZEKERINGEN N.V.,
als rechtsopvolgster van Onderlinge Waarborgmaatschappij Centrale Zorgverzekeraars groep Zorgverzekeraar U.A.,
gevestigd te Tilburg,
EISERES tot cassatie, verweerster in het (deels voorwaardelijke) incidentele cassatieberoep,
hierna: CZ,
advocaat: J.W. de Jong, aanvankelijk ook K. Teuben,
tegen
STICHTING HANDHAVING VRIJE ARTSENKEUZE,
gevestigd te Zeist,
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het (deels voorwaardelijke) incidentele cassatieberoep,
hierna: de Stichting,
advocaat: T. van Malssen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
de vonnissen in de zaak NL17.14249 van de rechtbank Gelderland van 10 april 2018 en 1 februari 2019;
de arresten in de zaak 200.259.907 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 11 februari 2020 en 6 oktober 2020.
CZ heeft tegen het arrest van het hof van 6 oktober 2020 beroep in cassatie ingesteld.
De Stichting heeft (deels voorwaardelijk) incidenteel cassatieberoep ingesteld.
Partijen hebben over en weer een verweerschrift tot verwerping van het beroep ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal B.J. Drijber strekt in het principale cassatieberoep tot vernietiging van het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, maar uitsluitend voor zover in het dictum is beslist dat de zorgverzekeraars zich bij wege van verweer tegen een hinderpaalverwijt ex art. 13 Zvw niet op hardheidsclausules/coulanceregelingen kunnen beroepen, en voor het overige tot verwerping. In het incidentele cassatieberoep strekt de conclusie tot verwerping.
De advocaat van CZ heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
Deze zaak gaat over het in art. 13 lid 1 Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) besloten liggende hinderpaalcriterium, dat inhoudt dat de door de zorgverzekeraar in het geval van een naturapolis te bepalen vergoeding voor de kosten van niet-gecontracteerde zorgaanbieders niet zo laag mag zijn dat daardoor voor de verzekerde een feitelijke hinderpaal ontstaat om zich tot een niet-gecontracteerde zorgaanbieder van zijn keuze te wenden. [1] In geschil is aan welke voorwaarden de vergoeding moet voldoen om geen hinderpaal op te leveren. Deze zaak hangt samen met de zaken 21/00057 (VGZ c.s./Stichting Handhaving Vrije Artsenkeuze) [2] en 21/00036 (Zilveren Kruis/Stichting Handhaving Vrije Artsenkeuze). [3]
2.2
Voor de feiten en het verloop van de procedure verwijst de Hoge Raad naar de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.1-2.20.

3.Beoordeling van het middel in het principale beroep

3.1
De rechtsklacht van onderdeel 7.1 van het middel slaagt op de gronden vermeld in rov. 3.6.3-3.6.6 van het arrest van de Hoge Raad van vandaag in de samenhangende zaak 21/00057 (VGZ c.s./Stichting Handhaving Vrije Artsenkeuze). [4] Gelet op het in rov. 3.6.4-3.6.6 van dat arrest overwogene behoeven de onderdelen 7.2 en 7.3 geen behandeling.
De voortbouwklacht in onderdeel 7.4 slaagt eveneens.
3.2
De overige klachten kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).
3.3
De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen. Het bestreden arrest zal worden vernietigd, maar uitsluitend voor zover daarin voor recht is verklaard dat zorgverzekeraars zich bij wege van verweer tegen een hinderpaalverwijt ex art. 13 Zvw niet op hardheidsclausules of coulanceregelingen kunnen beroepen. De door de Stichting gevorderde verklaring voor recht zal in zoverre worden afgewezen.

4.Beoordeling van het middel in het incidentele beroep

De Hoge Raad heeft de klachten over het arrest van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

5.Beslissing

De Hoge Raad:
in het principale beroep:
- vernietigt het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 6 oktober 2020, maar uitsluitend voor zover daarin voor recht is verklaard dat zorgverzekeraars zich bij wege van verweer tegen een hinderpaalverwijt ex art. 13 Zvw niet op hardheidsclausules/coulanceregelingen kunnen beroepen;
- wijst de gevorderde verklaring voor recht in zoverre af;
- veroordeelt de Stichting in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van CZ begroot op € 916,34 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien de Stichting deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan;
in het incidentele beroep:
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt de Stichting in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van CZ begroot op € 68,07 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien de Stichting deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.J. Kroeze als voorzitter en de raadsheren C.E. du Perron, F.J.P. Lock, S.J. Schaafsma en F.R. Salomons, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op
9 december 2022.

Voetnoten

1.HR 11 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1646 (CZ Groep/Stichting Momentum GGZ), rov. 3.5.7.
2.HR 9 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1789.
3.HR 9 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1791.
4.HR 9 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1789.