ECLI:NL:HR:2022:1785
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de kwalificatie van schenkingen als periodieke uitkering in de schenkbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 december 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft vijf afzonderlijke notariële akten van schenking die op 7 maart 2013 zijn verleden. In deze akten erkennen de ouders van de belanghebbende een bedrag van € 10.000 schuldig aan de belanghebbende, die de schuldigerkenning aanvaardt. De schenkingen zijn onderworpen aan een opschortende voorwaarde, namelijk dat de langstlevende ouder op bepaalde data in leven moet zijn. De Inspecteur heeft een aanslag in de schenkbelasting opgelegd, waarbij hij stelde dat de schenkingen moeten worden aangemerkt als een periodieke uitkering in de zin van artikel 18, lid 2, van de Successiewet 1956 (SW). De Rechtbank heeft de aanslag vernietigd, maar het Hof heeft geoordeeld dat de schenkingen geen periodieke uitkering zijn.
In cassatie heeft de Hoge Raad het oordeel van het Hof bevestigd. De Hoge Raad oordeelde dat de civielrechtelijke vorm van de schenkingen van belang is en dat de opschortende voorwaarde niet leidt tot een andere kwalificatie van de schenkingen. Het middel van de Staatssecretaris faalde, en de Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond. De uitspraak benadrukt de noodzaak om de civielrechtelijke vorm van schenkingen in overweging te nemen bij de belastingheffing en bevestigt de eerdere uitspraken van de lagere rechters.