ECLI:NL:HR:2022:1785

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 december 2022
Publicatiedatum
30 november 2022
Zaaknummer
21/03794
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de kwalificatie van schenkingen als periodieke uitkering in de schenkbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 december 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft vijf afzonderlijke notariële akten van schenking die op 7 maart 2013 zijn verleden. In deze akten erkennen de ouders van de belanghebbende een bedrag van € 10.000 schuldig aan de belanghebbende, die de schuldigerkenning aanvaardt. De schenkingen zijn onderworpen aan een opschortende voorwaarde, namelijk dat de langstlevende ouder op bepaalde data in leven moet zijn. De Inspecteur heeft een aanslag in de schenkbelasting opgelegd, waarbij hij stelde dat de schenkingen moeten worden aangemerkt als een periodieke uitkering in de zin van artikel 18, lid 2, van de Successiewet 1956 (SW). De Rechtbank heeft de aanslag vernietigd, maar het Hof heeft geoordeeld dat de schenkingen geen periodieke uitkering zijn.

In cassatie heeft de Hoge Raad het oordeel van het Hof bevestigd. De Hoge Raad oordeelde dat de civielrechtelijke vorm van de schenkingen van belang is en dat de opschortende voorwaarde niet leidt tot een andere kwalificatie van de schenkingen. Het middel van de Staatssecretaris faalde, en de Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond. De uitspraak benadrukt de noodzaak om de civielrechtelijke vorm van schenkingen in overweging te nemen bij de belastingheffing en bevestigt de eerdere uitspraken van de lagere rechters.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer21/03794
Datum16 december 2022
ARREST
in de zaak van
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
tegen
[X1] te [Z] (hierna: belanghebbende)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 29 juli 2021, nr. 20/00340 [1] , op het hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nr. BRE 18/6433) betreffende een aan belanghebbende opgelegde aanslag in de schenkbelasting.

1.Geding in cassatie

De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 21 september 2022 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie. [2]
De Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten in cassatie

2.1
Op 7 maart 2013 zijn vijf afzonderlijke notariële akten van schenking verleden. In elke akte staat dat de ouders van belanghebbende (schenkers) en belanghebbende (begiftigde) daarbij een overeenkomst van schenking sluiten. Ter uitvoering van elke overeenkomst erkennen de ouders een bedrag van € 10.000 schuldig aan belanghebbende, die de schuldigerkenning aanvaardt. Het geschonkene is onmiddellijk en zonder ingebrekestelling opeisbaar bij (onder meer) het overlijden van de langstlevende schenker. Over het geschonkene is geen rente verschuldigd. In elk van de aktes is een herroepingsrecht opgenomen en een recht tot vervroegde aflossing. De inhoud van de akten is gelijk, zij het dat in vier van de vijf akten staat dat de schenking plaatsvindt onder de opschortende voorwaarde dat de langstlevende ouder op respectievelijk 1 januari 2014, 1 januari 2015, 1 januari 2016 en 1 januari 2017, in leven is. In de vijfde akte staat die voorwaarde niet.
2.2
De Inspecteur heeft aan belanghebbende een aanslag in de schenkbelasting opgelegd naar een belaste verkrijging van € 8.969. Volgens de Inspecteur vormen de akten de verstrekking van een vorderingsrecht om gedurende een vaststaande tijd op gezette tijdstippen bepaalde bedragen te ontvangen, omdat op een en hetzelfde moment is overeengekomen dat verschillende vorderingsrechten ontstaan. Volgens de Inspecteur is aldus een periodieke uitkering in de zin van artikel 18, lid 2, van de Successiewet 1956 (hierna: SW) geschonken.
2.3
De Rechtbank heeft de aanslag vernietigd. In hoger beroep was in geschil of de schenkingen zodanig samenhangen dat deze als periodieke uitkering in de zin van artikel 18, lid 2, SW moeten worden aangemerkt.
2.4
Het Hof heeft geoordeeld dat vijf afzonderlijke schenkingen zijn gedaan, waarvan vier onder een opschortende voorwaarde van in leven zijn van de langstlevende ouder. Volgens het Hof vormen de schenkingen geen periodieke uitkering in de zin van artikel 18, lid 2, SW.

3.Beoordeling van het middel

3.1
Het middel is gericht tegen het hiervoor onder 2.4 weergegeven oordeel van het Hof en betoogt dat (a) sprake is van een voortdurende, of op vastgestelde tijdstippen terugkerende prestatie, en geen betaling in termijnen, (b) de civielrechtelijke vorm van vijf afzonderlijke akten niet maakt dat sprake is van meerdere overeenkomsten en (c) de opschortende voorwaarde van in leven zijn van de langstlevende ouder in wezen een ontbindende voorwaarde is.
3.2
Het oordeel van het Hof dat betekenis kan worden toegekend aan de civielrechtelijke vorm van de schenkingen en dat zich niet het geval voordoet waarin zelfstandige kwalificatie geboden is ter vermijding van onaanvaardbare gevolgen voor de belastingheffing, getuigt – ook gelet op artikel 18, lid 2, SW – niet van een onjuiste rechtsopvatting. In het licht van de door de Inspecteur betrokken stellingen behoefde dat oordeel geen nadere motivering. Voor het overige berust het bestreden oordeel op de aan het Hof voorbehouden uitleg van de gedingstukken. Het middel faalt.

4.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

5.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel, M.T. Boerlage, P.A.G.M. Cools en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2022.
Van de Staatssecretaris van Financiën wordt een griffierecht geheven van € 541.