Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
6 december 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 december 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1965, was in hoger beroep veroordeeld voor medeplegen van gewoontewitwassen en valsheid in geschrift. De verdediging voerde aan dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege onvolledigheid van het onderzoeksdossier, ongeoorloofde gegevensuitwisseling en schending van de geheimhoudingsplicht. Daarnaast werd er een bewijsklacht ingediend met betrekking tot het gewoontewitwassen en werd de verbeurdverklaring van een pand en de strafmotivering van een gevangenisstraf van zes maanden ter discussie gesteld.
De Hoge Raad heeft de klachten van de verdediging beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom het beroep werd verworpen, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. De uitspraak van de Hoge Raad is in lijn met eerdere jurisprudentie, waaronder het arrest van 21 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1438, waarin werd geoordeeld dat de onvolkomenheid bij de beëdiging van raadsheren geen verdere bespreking behoeft.
De Hoge Raad heeft het beroep van de verdachte verworpen, waarmee de eerdere veroordeling door het gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.