ECLI:NL:HR:2022:172
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting en griffierecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 februari 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X] B.V. tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft navorderingsaanslagen in de vennootschapsbelasting voor de jaren 2011 en 2012, alsook aanslagen voor de jaren 2013 en 2014, die aan belanghebbende waren opgelegd. De Hoge Raad beoordeelde de middelen die door belanghebbende waren voorgesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 1 december 2020. De Hoge Raad oordeelde dat de voorgestelde middelen niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof, en dat er geen noodzaak was om te motiveren waarom dit oordeel was gegeven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Daarnaast werd er in de uitspraak ingegaan op de klacht van belanghebbende over het griffierecht. Belanghebbende stelde dat de griffier van de Hoge Raad een te hoog bedrag aan griffierecht had geheven en dat de zaken samenhangende besluiten waren in de zin van artikel 8:41, lid 3, van de Awb. De Hoge Raad verwierp dit betoog, omdat de belastingaanslagen niet in een zodanig nauw verband tot elkaar stonden dat ze als samenhangende besluiten konden worden aangemerkt. Ook het beroep van belanghebbende op betalingsonmacht werd afgewezen, omdat zij niet had aangetoond dat zij niet in staat was het griffierecht te voldoen.
De Hoge Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om het betaalde griffierecht te restitueren en dat er geen veroordeling in de proceskosten plaatsvond. Uiteindelijk werd het beroep in cassatie ongegrond verklaard.