Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
Het vonnis is onherroepelijk.
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
22 november 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 november 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De zaak betreft mishandeling met zwaar lichamelijk letsel, gepleegd op 21 april 2018. De benadeelde partij had een vordering tot schadevergoeding ingediend, maar deze was eerder door de civiele rechter afgewezen. De Hoge Raad moest beoordelen of de benadeelde partij ontvankelijk was in zijn vordering, gezien het gezag van gewijsde van de eerdere civiele uitspraak. De Hoge Raad oordeelde dat de vordering van de benadeelde partij niet ontvankelijk was, omdat de civiele rechter al een onherroepelijk oordeel had gegeven over dezelfde schade. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft de beslissing over de vordering van de benadeelde partij en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De Hoge Raad concludeerde dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn vordering, omdat de grondslag voor de vordering niet was komen vast te staan in de eerdere procedure. Dit arrest benadrukt het belang van het gezag van gewijsde in rechtszaken en de gevolgen daarvan voor de ontvankelijkheid van vorderingen in andere procedures.