ECLI:NL:HR:2022:171
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over naheffingsaanslagen loonheffingen en griffierecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 februari 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X] B.V. tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 1 december 2020, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Den Haag werd behandeld. De Rechtbank had zich uitgesproken over naheffingsaanslagen in de loonheffingen die aan belanghebbende waren opgelegd over de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2014, inclusief boetebeschikkingen en belastingrente.
Belanghebbende, vertegenwoordigd door F. Jagersma, heeft verschillende middelen voorgesteld in het cassatieberoep. De Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend. De Hoge Raad heeft de voorgestelde middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft daarbij geen motivering hoeven geven, aangezien de beoordeling van de middelen niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Daarnaast heeft de Hoge Raad zich gebogen over de klachten van belanghebbende met betrekking tot het griffierecht. Belanghebbende stelde dat de griffier van de Hoge Raad een te hoog bedrag aan griffierecht had geheven en dat de zaken samenhangende besluiten betroffen. De Hoge Raad verwierp dit betoog, evenals het beroep op betalingsonmacht, omdat belanghebbende niet had aangetoond dat zij niet in staat was het griffierecht te voldoen. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.