ECLI:NL:HR:2022:1684
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam over overdrachtsbelasting
In deze zaak heeft [X] B.V. (hierna: belanghebbende) beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 27 januari 2022, nr. 20/00797. Dit hoger beroep volgde op een eerdere uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. HAA 18/4833) betreffende een door belanghebbende op aangifte voldaan bedrag aan overdrachtsbelasting. De belanghebbende werd vertegenwoordigd door A.J. de Ruiter, terwijl de Staatssecretaris van Financiën, die als verweerder optrad, werd vertegenwoordigd door [P]. De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 10 oktober 2022 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.
De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat deze klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. Het was niet nodig om te motiveren waarom dit oordeel werd gegeven, aangezien de beoordeling van de klachten niet vereiste dat er antwoorden werden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest is uitgesproken op 18 november 2022 door de vice-president R.J. Koopman, samen met de raadsheren J. Wortel en M.T. Boerlage, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.