ECLI:NL:HR:2022:1677
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen naheffingsaanslagen omzetbelasting en heffingsrente
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 november 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een beroep in cassatie van belanghebbende, vertegenwoordigd door [A], tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 11 november 2021. Deze uitspraak was het resultaat van een hoger beroep van belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Den Haag, die betrekking hadden op naheffingsaanslagen in de omzetbelasting voor de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2013. De Hoge Raad had eerder, op 18 december 2020, een uitspraak gedaan die de eerdere beslissing van het Gerechtshof Den Haag vernietigde en de zaak terugverwees naar het Gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling.
In de cassatieprocedure heeft de Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend, maar de Hoge Raad heeft deze klachten niet in behandeling genomen, omdat ze als nieuwe gronden werden beschouwd die buiten de daarvoor geldende termijn waren ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft besloten dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten en heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de vice-president M.E. van Hilten, samen met de raadsheren E.N. Punt en E.F. Faase, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski.