ECLI:NL:HR:2022:1528
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake verzoek om beschikking Wet waardering onroerende zaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 oktober 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende, vertegenwoordigd door A. Bakker, tegen het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Amsterdam, vertegenwoordigd door J.G. Bakker. De zaak betreft een verzoek om een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken, waarbij belanghebbende in hoger beroep was gegaan tegen een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam. De uitspraak van de Rechtbank werd op 20 januari 2022 door het Gerechtshof Amsterdam bevestigd.
De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. Het was niet nodig om de redenen voor dit oordeel verder te motiveren, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam in stand bleef.