ECLI:NL:HR:2022:1518
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake verzoek om beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken
In deze zaak heeft belanghebbende, vertegenwoordigd door A. Bakker, beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 24 november 2021. Deze uitspraak betrof een hoger beroep van belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Amsterdam, die betrekking hadden op verzoeken om beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, vertegenwoordigd door J.G. Bakker, heeft een verweerschrift ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de beoordeling van de klachten niet noodzakelijkerwijs vragen opriep die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond, en dit arrest is openbaar uitgesproken op 21 oktober 2022.