Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
2.Uitgangspunten en feiten
Partneralimentatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
21 oktober 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 oktober 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende partner- en kinderalimentatie. De vrouw, verzoekster tot cassatie, had tegen de beschikking van het gerechtshof Den Haag beroep in cassatie ingesteld. De man, verweerder in cassatie, had zich gerefereerd aan het oordeel van de Hoge Raad. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.
De zaak betreft de vraag of een niet-wijzigingsbeding, opgenomen in een gemeenschappelijk verzoekschrift tot echtscheiding, voldoet aan de schriftelijkheidseis van artikel 1:159 lid 1 BW. De vrouw en man waren in 2011 gehuwd en hebben twee kinderen. In 2016 hebben zij een gemeenschappelijk verzoekschrift tot echtscheiding ingediend, waarin werd opgenomen dat er geen partneralimentatie verschuldigd zou zijn. De rechtbank had de echtscheiding uitgesproken, maar de vrouw verzocht later om vaststelling van kinderalimentatie en partneralimentatie. De rechtbank had de man verplicht tot betaling van kinderalimentatie, maar het hof had de beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de vrouw tot partneralimentatie afgewezen.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof onterecht had geoordeeld dat het niet-wijzigingsbeding schriftelijk was vastgesteld. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling. De Hoge Raad benadrukte dat de schriftelijkheidseis van artikel 1:159 lid 1 BW niet alleen kan worden vervuld door een ondertekening door de gezamenlijke advocaat, maar dat dit ook moet voldoen aan de beschermingsgedachte van de wet.