ECLI:NL:HR:2022:1463
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over aftrekbaarheid van kosten in verband met uitkering op basis van de Participatiewet
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 oktober 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door belanghebbende, vertegenwoordigd door K.A. Faber, tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft de aftrekbaarheid van kosten die belanghebbende in zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2018 heeft opgevoerd. Belanghebbende ontving in 2018 een uitkering van € 15.269 op grond van de Participatiewet en bracht een bedrag van € 1.726,24 aan kosten in aftrek, waarvan een deel betrekking had op incassokosten en advocaatkosten in verband met een betalingsregeling met een derde. De Inspecteur weigerde deze aftrek, wat leidde tot hoger beroep bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en uiteindelijk tot cassatie bij de Hoge Raad.
De Hoge Raad oordeelde dat de kosten die zijn gemaakt voor het treffen van een betalingsregeling met een derde niet kunnen worden aangemerkt als aftrekbare kosten tot verwerving, inning of behoud van de uitkering. Dit oordeel is gebaseerd op de overweging dat dergelijke kosten niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 3.108 van de Wet IB 2001. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond, en de middelen van belanghebbende faalden in zoverre. De Hoge Raad zag geen aanleiding om de Staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten.
Deze uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder kosten in verband met uitkeringen kunnen worden afgetrokken en biedt duidelijkheid over de interpretatie van relevante belastingwetgeving. De uitspraak is openbaar uitgesproken en vormt een belangrijke precedent in het bestuurs- en belastingrecht.