ECLI:NL:HR:2022:1378

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 oktober 2022
Publicatiedatum
6 oktober 2022
Zaaknummer
21/04930
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de verzekeringsplicht voor de Algemene Ouderdomswet van een belanghebbende woonachtig op Bonaire

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 oktober 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de verzekeringsplicht voor de Algemene Ouderdomswet (AOW) van een belanghebbende die op Bonaire woonde. De belanghebbende, geboren in 1952, had op 13 december 2018 een aanvraag voor AOW ingediend bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB), maar deze aanvraag werd afgewezen. De SVB stelde dat de belanghebbende niet verzekerd was voor de AOW omdat zij minder dan een jaar in het Europese deel van Nederland woonde op het moment dat zij de pensioengerechtigde leeftijd bereikte. De Centrale Raad van Beroep bevestigde deze afwijzing en oordeelde dat onder 'Nederland' in de zin van de AOW alleen het Europese deel van Nederland valt.

De belanghebbende stelde in cassatie dat Bonaire sinds 10 oktober 2010 onderdeel uitmaakt van Nederland en dat er geen onderscheid gemaakt wordt tussen het Europese en Caribische deel van Nederland in de AOW. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat de AOW niet van toepassing is in de openbare lichamen en dat de wetgeving duidelijk maakt dat met 'Nederland' enkel het Europese deel wordt bedoeld. De Hoge Raad verwierp de klacht van de belanghebbende en verklaarde het beroep in cassatie ongegrond. De Hoge Raad zag geen aanleiding om de proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer21/04930
Datum7 oktober 2022
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de RAAD VAN BESTUUR VAN DE SOCIALE VERZEKERINGSBANK
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 21 oktober 2021, nr. 20/4158 AOW [1] , op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. 20/1545) betreffende een besluit van de Sociale verzekeringsbank ingevolge de Algemene Ouderdomswet.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door M.P. de Witte, heeft tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: de SVB), vertegenwoordigd door [P] , heeft een verweerschrift ingediend.

2.Uitgangspunten in cassatie

2.1
Belanghebbende is geboren op [...] 1952. Zij woont sinds 13 juli 2018 in het Europese deel van Nederland. Daarvoor woonde zij op Bonaire.
2.2
Op 13 december 2018 heeft belanghebbende bij de SVB een aanvraag tot een ouderdomspensioen ingediend op grond van de Algemene Ouderdomswet (hierna: AOW). De SVB heeft deze aanvraag afgewezen omdat belanghebbende, zolang zij op Bonaire woonde, niet verzekerd was voor de AOW, en minder dan een jaar in het Europese deel van Nederland woonde toen zij de voor haar geldende AOW-pensioenleeftijd bereikte.
2.3
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak vooropgesteld dat op grond van artikel 6, lid 1, van de AOW verzekerd is degene die nog niet de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en ingezetene is van Nederland. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat onder Nederland in de zin van artikel 6, lid 1, van de AOW het Europese deel van Nederland moet worden verstaan. Op basis daarvan is het volgens de Centrale Raad van Beroep niet mogelijk om aan te nemen dat belanghebbende in de periode van 10 oktober 2010 tot 13 juli 2018 voor de AOW verzekerd is geweest.

3.Beoordeling van de klacht

3.1
Belanghebbende betoogt dat Bonaire sinds 10 oktober 2010 onderdeel uitmaakt van het land Nederland, en dat in artikel 2 van de AOW geen onderscheid wordt gemaakt tussen het Europese deel van Nederland en het Caribische deel van Nederland. Volgens belanghebbende is zij daarom vanaf 10 oktober 2010 ingezetene van Nederland in de zin van artikel 2 van de AOW, en op die grond verzekerd geweest voor de AOW in de zin van artikel 6, lid 1, van de AOW.
3.2
In artikel 4 van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba [2] (hierna: Invoeringswet BES) is bepaald dat, indien in een wettelijk voorschrift dat niet ingevolge artikel 2, lid 1 of 2, van de Invoeringswet BES van toepassing is in de openbare lichamen, onderscheid wordt gemaakt tussen het land Nederland en de andere landen van het Koninkrijk, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, onder ‘Nederland’ wordt verstaan het Europese deel van Nederland en de openbare lichamen worden gelijkgesteld met andere landen van het Koninkrijk. [3]
3.3
De AOW is niet ingevolge artikel 2, lid 1 of 2, van de Invoeringswet BES van toepassing in de openbare lichamen. Ook bevat de AOW geen bepaling op basis waarvan de openbare lichamen tot het Europese deel van Nederland dienen te worden gerekend. Daarom dient artikel 2 van de AOW aldus te worden uitgelegd dat met ‘Nederland’ slechts het Europese deel van Nederland wordt bedoeld. De andersluidende opvatting die aan de klacht ten grondslag ligt is onjuist. De klacht faalt daarom.

4.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten.

5.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren M.T. Boerlage en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2022.

Voetnoten

2.Wet van 17 mei 2010 tot invoering van de regelgeving met betrekking tot de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
3.Kamerstukken II 2008/09, 31957, nr. 3, p. 19.