Uitspraak
20.4158 AOW
Partijen zijn niet verschenen.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een partieel ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) door de Sociale verzekeringsbank (Svb). Appellante, geboren in 1952, woonde tot 13 juli 2018 op Bonaire en heeft op die datum haar woonplaats naar Europees Nederland verplaatst. Op 13 december 2018 heeft zij een aanvraag ingediend voor een AOW-pensioen, maar de Svb heeft deze aanvraag op 16 april 2019 afgewezen. De Svb stelde dat appellante niet verzekerd was voor de AOW zolang zij op Bonaire woonde en dat zij minder dan een jaar in Europees Nederland woonde toen zij de AOW-pensioenleeftijd bereikte.
De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellante tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de overwegingen van de rechtbank onderschreven. De Raad oordeelde dat volgens artikel 6, eerste lid, van de AOW alleen ingezetenen van Nederland verzekerd zijn voor de AOW. De Raad benadrukte dat onder Nederland in dit geval het in Europa gelegen deel van Nederland moet worden verstaan. De staatskundige wijzigingen van 10 oktober 2010 hebben hier geen invloed op gehad. De Raad concludeerde dat appellante van 10 oktober 2010 tot 13 juli 2018 niet voor de AOW verzekerd was, en dat haar keuze om in Europees Nederland te wonen niet leidt tot een andere conclusie.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.