ECLI:NL:HR:2022:1346

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 september 2022
Publicatiedatum
29 september 2022
Zaaknummer
22/00854
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loopt de redelijke termijn voor berechting door nadat het geschil over de belastingheffing in bezwaarfase is beëindigd?

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 september 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de Staatssecretaris van Financiën tegen [X] te [Z]. De zaak betreft een geschil over de aan [X] opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2016, en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente. De Inspecteur had eerder een bezwaarschrift van [X] ontvangen en had in de uitspraak op bezwaar de bezwaren van [X] grotendeels gegrond verklaard. [X] had echter beroep ingesteld tegen deze uitspraak, met als argument dat de toegepaste wegingsfactor voor de proceskostenvergoeding te laag was en dat er recht op vergoeding van immateriële schade bestond.

De Rechtbank had in eerste aanleg geoordeeld dat de proceskostenvergoeding correct was vastgesteld, maar dat [X] recht had op een vergoeding van immateriële schade vanwege een overschrijding van de redelijke termijn. De Inspecteur ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, waarbij hij betoogde dat de redelijke termijn niet was overschreden omdat de uitspraak op bezwaar een einde had gemaakt aan de veronderstelde spanning en frustratie van [X].

Het Gerechtshof oordeelde dat de procedure met betrekking tot de hoofdzaak pas was geëindigd na de uitspraak van de Rechtbank, en dat de beroepsfase ook in aanmerking moest worden genomen bij de beoordeling van de redelijke termijn. De Hoge Raad heeft het oordeel van het Hof bevestigd en de eerdere uitspraken vernietigd, waarbij het beroep in cassatie gegrond werd verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer22/00854
Datum30 september 2022
ARREST
in de zaak van
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
tegen
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 februari 2022, nr. 21/00911 [1] , op het hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland (nr. LEE 20/1939) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2016 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente.

1.Geding in cassatie

De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende, vertegenwoordigd door M. Collij, heeft een verweerschrift ingediend.

2.Beoordeling van het middel

2.1
De Inspecteur heeft belanghebbende voor het jaar 2016 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd en bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
2.2
Op 24 januari 2019 heeft de Inspecteur een tegen deze aanslag gericht bezwaarschrift ontvangen.
2.3
Op 21 april 2020 heeft de Inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan. Daarbij heeft hij belanghebbende in het gelijk gesteld, een door belanghebbende geclaimde aftrek van specifieke zorgkosten alsnog geheel toegestaan, en belanghebbende een vergoeding van de kosten van het bezwaar toegekend.
2.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Als beroepsgrond heeft belanghebbende aangevoerd dat de Inspecteur bij het toekennen van de vergoeding van de kosten van het bezwaar een te lage wegingsfactor heeft toegepast. Ook heeft belanghebbende vergoeding van immateriële schade verzocht.
2.5
Op 11 juni 2021 heeft de Rechtbank uitspraak gedaan. De Rechtbank heeft geoordeeld dat de Inspecteur de proceskostenvergoeding juist heeft bepaald, dat het beroep daarom ongegrond is, en dat belanghebbende een vergoeding van immateriële schade toekomt wegens een aan de Inspecteur toe te rekenen overschrijding van de redelijke termijn.
2.6
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Bij het Hof heeft de Inspecteur aangevoerd dat met de uitspraak op bezwaar, waarbij geheel aan belanghebbendes bezwaren is tegemoetgekomen, een einde is gekomen aan de bij belanghebbende veronderstelde spanning en frustratie. Daarom is de redelijke termijn van twee jaar niet overschreden, heeft de Rechtbank belanghebbende ten onrechte een vergoeding van immateriële schade toegekend, en heeft de Rechtbank de Inspecteur ten onrechte veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en het door belanghebbende betaalde griffierecht, zo betoogde de Inspecteur.
2.7
Het Hof heeft vooropgesteld dat de in aanmerking te nemen termijn eindigt op het moment waarop de rechter uitspraak doet in de procedure met betrekking tot het geschil dat de belastingplichtige en de inspecteur verdeeld houdt (de hoofdzaak), waartoe ook moeten worden gerekend alle daarmee samenhangende geschillen.
Weliswaar is het geschil dat partijen in bezwaar verdeeld hield met het doen van de uitspraak op bezwaar ten einde gekomen, maar over het daarmee samenhangende geschil inzake de proceskosten is pas bij de uitspraak van de Rechtbank beslist, zodat de procedure met betrekking tot de hoofdzaak op dat moment is geëindigd. Bij beantwoording van de vraag of de redelijke termijn is overschreden, heeft de Rechtbank terecht naast de bezwaarfase ook de beroepsfase in aanmerking genomen, aldus het Hof.
2.8
Het tegen dit oordeel gerichte middel slaagt op de gronden die zijn uiteengezet in het arrest van 2 september 2022. [2] De bestreden uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie gegrond,
- vernietigt de uitspraak van het Hof en de uitspraak van de Rechtbank, en
- verklaart het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en M.T. Boerlage, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 30 september 2022.

Voetnoten

2.HR 2 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1128.