Uitspraak
1.Geding in cassatie
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 25 november 2021 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie. [2]
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 september 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door de Staatssecretaris van Financiën tegen [X] te [Z]. De zaak betreft een boetebeschikking die aan belanghebbende was opgelegd door de belastinginspecteur. De Hoge Raad beoordeelt of de inspecteur rechtmatig een boete kon opleggen op basis van artikel 67d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De kern van de zaak draait om de vraag of de inspecteur de belanghebbende op de juiste wijze had aangemaand tot het doen van aangifte. De Hoge Raad stelt vast dat voor het opleggen van een boete vereist is dat de belastingplichtige eerst is uitgenodigd om aangifte te doen, dat de termijn ongebruikt is verstreken en dat de belastingplichtige geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om alsnog aangifte te doen binnen de door de inspecteur gestelde termijn. De Hoge Raad concludeert dat de inspecteur niet op de juiste wijze heeft aangemaand, waardoor de boete niet kon worden opgelegd. Het beroep in cassatie wordt ongegrond verklaard, en de Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de vice-president en vier raadsheren, en is openbaar uitgesproken op de zitting.