ECLI:NL:GHAMS:2020:3578

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 december 2020
Publicatiedatum
29 december 2020
Zaaknummer
200.261.836/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietigingsprocedure arbitraal vonnis en herroepingsverzoek in civiele zaak tussen Bouwbedrijf [X] en Elite Systemen B.V.

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Amsterdam, betreft het een hoger beroep van Bouwbedrijf [X] tegen Elite Systemen B.V. over een arbitrale procedure. De rechtbank Amsterdam had eerder een vonnis gewezen op 22 mei 2019, waartegen Bouwbedrijf [X] in hoger beroep is gekomen. De zaak draait om de levering en montage van systeemplafonds door Elite voor een nieuwbouwproject, waarbij Bouwbedrijf [X] als hoofdaannemer en Elite als onderaannemer fungeerde. In de overeenkomst was een arbitragebeding opgenomen, en Elite had in 2011 een procedure gestart bij de Raad van Arbitrage voor de Bouw. De arbitrale vonnissen die volgden, werden door Bouwbedrijf [X] betwist, met name op basis van het achterhouden van feiten en stukken door Elite.

Het hof heeft de grieven van Bouwbedrijf [X] tegen de eerdere arbitrale vonnissen beoordeeld. De eerste grief, die strekte tot vernietiging van een beslissing van de arbiters, werd verworpen omdat de motivering van de arbiters voldoende steekhoudend was. De tweede grief, die betrof het verwijt van bedrog aan Elite, werd eveneens afgewezen, omdat dit geen grond voor vernietiging opleverde, maar mogelijk voor herroeping. De derde grief had geen zelfstandige betekenis en werd onbesproken gelaten.

Uiteindelijk heeft het hof het bestreden vonnis bekrachtigd en Bouwbedrijf [X] veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De beslissing van het hof is op 22 december 2020 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.261.836/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam: C/13/635699 / HA ZA 17-973
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 december 2020
inzake
BOUWBEDRIJF [X],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. J.A.M. Smeekens te Breda,
tegen
ELITE SYSTEMEN B.V.,
gevestigd te Oss,
geïntimeerde,
advocaat: mr. Ph.C.M. van der Ven te ’s-Hertogenbosch.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en Elite genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 25 juni 2019 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 mei 2019, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen haar als eiseres en Elite als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 11 september 2020 doen bepleiten, [appellante] bij monde van mr. Smeekens voornoemd en mr. K.M. Peters, advocaat te Breda en Elite bij monde van mr. Van der Ven voornoemd, beiden aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Beide partijen hebben ter zitting nog een akte met producties genomen.
[appellante] heeft geconcludeerd, dat het hof haar vorderingen alsnog toewijst, met veroordeling van Elite in de kosten van de eerste aanleg en het hoger beroep.
Elite heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellante] in de kosten van het hoger beroep.
Beide partijen hebben een bewijsaanbod gedaan.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2, 2.1. tot en met 2.5., een aantal feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Die feiten zijn in dit geding niet in geschil en dienen derhalve ook het hof tot uitgangspunt.
2.2.
Het gaat om een tussen partijen gerezen geschil over de levering en montage van systeemplafonds door Elite voor een nieuwbouwproject. [appellante] was bij dat project hoofdaannemer en Elite onderaannemer. In de overeenkomst tussen partijen was een arbitragebeding opgenomen.
Elite is in 2011 een procedure gestart tegen [appellante] bij de Raad van Arbitrage voor de Bouw met een vordering tot betaling van haar eindfactuur. [appellante] heeft in reconventie Elite aansprakelijk gesteld voor vertragingsschade.
de arbitrale procedure
2.4.
In het arbitraal tussenvonnis van 11 december 2012 heeft het scheidsgerecht aansprakelijkheid van Elite voor vertraging afgewezen. Daartoe heeft het scheidsgerecht beslist dat tussen partijen vaststaat dat de vertraging door de leverancier van Elite, [A.] , is veroorzaakt, dat [A.] als een door [appellante] aangewezen leverancier moet worden aangemerkt en dat Elite het redelijkerwijs nodige had gedaan om [A.] tot tijdige nakoming te bewegen. [appellante] heeft tegen dat vonnis hoger beroep ingesteld.
2.5.
In het arbitraal vonnis in hoger beroep van 7 juli 2014 zijn de grieven van [appellante] (voor zover hier relevant) verworpen. In het vervolg van de procedure heeft [appellante] op grond van het achterhouden door Elite van feiten en stukken, aan het scheidsgerecht verzocht om terug te komen op de beslissingen dat tussen partijen vaststaat dat de vertraging door [A.] is veroorzaakt en dat Elite het redelijkerwijs nodige heeft gedaan om [A.] tot tijdige nakoming te bewegen.
2.6.
In het arbitraal vonnis van 15 oktober 2015 heeft het scheidsgerecht geweigerd om op de gewraakte beslissingen terug te komen. [appellante] heeft ook tegen dat vonnis hoger beroep ingesteld met grieven die - voor zover hier relevant - opkomen tegen die weigering.
2.7.
In het arbitraal vonnis in hoger beroep van 12 december 2016 heeft het scheidsgerecht beslist dat arbiters in eerste aanleg niet konden terugkomen op beslissingen - zoals hier het geval - waartegen in het eerdere hoger beroep niet was gegriefd of die in dat eerdere hoger beroep waren bekrachtigd. In aansluiting daarop - en kennelijk ten overvloede - heeft het scheidsgerecht overwogen dat ook als mocht blijken dat Elite feiten en stukken heeft achtergehouden, dat
dusniet tot heroverweging van onherroepelijke bindende eindbeslissingen kan leiden. Dan rest slechts de mogelijkheid tot een verzoek tot herroeping bij het gerechtshof ex artikel 1068 Rv (oud), aldus het scheidsgerecht (rov. 28).
de herroepings- en vernietigingsprocedures
2.8.
[appellante] heeft bij exploot van 8 maart 2017 Elite gedagvaard voor dit hof en gevorderd om de tussen partijen gewezen arbitrale vonnissen gedeeltelijk te herroepen ex artikel 1068 Rv (oud), subsidiair gedeeltelijk te vernietigen ex artikel 1065 Rv (oud).
2.9.
Bij arrest van 29 augustus 2017 heeft het hof zich met betrekking tot de subsidiaire vordering onbevoegd verklaard en de zaak in zoverre verwezen naar de rechtbank Amsterdam. Met betrekking tot de primaire vordering is de zaak verwezen naar de rol voor voort procederen.
de herroepingsprocedure voorts
2.10.
Bij arrest van 12 juni 2018 heeft het hof de vordering tot herroeping afgewezen op de grond dat niet was voldaan aan het voor herroeping gestelde vereiste van ontdekking van het achterhouden van stukken en feiten ná de arbitrale procedure. Het hof heeft in een overweging ten overvloede het oordeel van het appelscheidsgerecht, dat ook als mocht blijken dat Elite stukken en feiten heeft achtergehouden slechts de mogelijkheid van een verzoek tot herroeping bij het hof open staat, als fout bestempeld.

3.Beoordeling

de vernietigingsprocedure voorts
3.1.
De rechtbank heeft na verwijzing op de voet van het arrest van 29 augustus 2017 de vordering tot vernietiging afgewezen. Het is die beslissing die voorligt in dit appel. [appellante] is met drie grieven tegen die beslissing opgekomen.
3.2.
Grief 1strekt tot vernietiging van de beslissing in het arbitraal vonnis in hoger beroep van 12 december 2016, dat arbiters in eerste aanleg niet konden terugkomen op de gewraakte beslissingen. De daartoe ingeroepen vernietigingsgrond is strijd met artikel 1065 lid 1 onder d. Rv (oud) (de beslissing is niet met redenen omkleed).
3.3.
Bij de beoordeling staat voorop dat de overheidsrechter de vernietigingsgronden van artikel 1065 Rv (oud) terughoudend moet toepassen. Met de arbitrage moet de zaak in beginsel zijn afgerond, wil zij het door partijen kennelijk verlangde effect hebben van een snelle en deskundige oplossing van het geschil.
3.4.
Naar vaste rechtspraak is vernietiging op de door [appellante] ingeroepen grond slechts mogelijk wanneer een motivering ontbreekt, terwijl het ontbreken van een motivering op één lijn moet worden gesteld met het geval dat weliswaar een motivering is gegeven, maar daarin enige steekhoudende verklaring voor de beslissing niet valt te ontdekken.
3.5.
Arbiters in hoger beroep hebben hun bestreden beslissing dat arbiters in eerste aanleg niet konden terugkomen op de gewraakte beslissingen - als overwogen - aldus gemotiveerd dat tegen de beslissingen in het eerdere hoger beroep niet was gegriefd, althans de desbetreffende grief was verworpen. Daartoe is onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 16 oktober 1992, NJ 1992, 791 overwogen, dat van een partij die gebruik maakt van de mogelijkheid van tussentijds appel, mag worden verwacht dat zij daarbij al haar bezwaren tegen de in het bestreden tussenvonnis gegeven eindbeslissingen aan de appelinstantie voorlegt. Wie eenmaal, voordat het eindvonnis is gewezen, in zijn hoger beroep tegen een tussenvonnis is ontvangen, kan in een later stadium niet meer tegen in dat tussenvonnis voorkomende eindbeslissingen opkomen, ook niet voor zover deze in een later vonnis zijn herhaald.
3.6.
Naar het oordeel van het hof kan van deze motivering niet worden gezegd dat daarin enige steekhoudende verklaring voor de bestreden beslissing (dat arbiters in eerste aanleg niet konden terugkomen op de gewraakte beslissingen) niet valt te onderkennen. Dat is te minder het geval, indien daarbij de motivering van arbiters in eerste aanleg van hun beslissing om niet terug te komen op de gewraakte beslissingen, in ogenschouw wordt genomen, namelijk - kort gezegd - dat de beweerdelijk achtergehouden feiten en stukken geen nieuw licht werpen op de zaak, terwijl gesteld noch is gebleken dat daartegen in het daarop gevolgde hoger beroep enige steekhoudende grief is ingebracht. Grief 1 heeft al met al geen succes.
3.7.
Grief 2strekt tot betoog dat Elite door het achterhouden van feiten en stukken bedrog heeft gepleegd, dat daardoor de arbitrale vonnissen op onjuiste feiten zijn gebaseerd en die vonnissen mitsdien in strijd zijn met de openbare orde (artikel 1065 lid 1 sub e. Rv (oud) en daarom vernietigbaar zijn.
3.8.
Het verwijt dat Elite bedrog heeft gepleegd, levert - indien juist - grond op voor herroeping (artikel 1068 lid 1 Rv (oud). Dat daardoor de vonnissen op onjuiste feiten zijn gebaseerd, raakt - indien juist - op zichzelf niet de openbare orde en levert dus geen grond op voor vernietiging. Grief 2 heeft evenmin succes.
3.9.
Grief 3mist zelfstandige betekenis en kan bij gebrek aan belang onbesproken blijven.
3.10.
De slotsom is dat de grieven niet tot vernietiging van het bestreden vonnis kunnen leiden. Het bewijsaanbod van [appellante] wordt gepasseerd omdat geen stellingen zijn betrokken die, indien bewezen, kunnen leiden tot een andere uitkomst van de zaak. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd en [appellante] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Elite begroot op € 741,- aan verschotten en € 2.148, voor salaris advocaat;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.C. Boot, A.S. Arnold en I.A. Haanappel-van der Burg en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 22 december 2020.