In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Amsterdam, betreft het een hoger beroep van Bouwbedrijf [X] tegen Elite Systemen B.V. over een arbitrale procedure. De rechtbank Amsterdam had eerder een vonnis gewezen op 22 mei 2019, waartegen Bouwbedrijf [X] in hoger beroep is gekomen. De zaak draait om de levering en montage van systeemplafonds door Elite voor een nieuwbouwproject, waarbij Bouwbedrijf [X] als hoofdaannemer en Elite als onderaannemer fungeerde. In de overeenkomst was een arbitragebeding opgenomen, en Elite had in 2011 een procedure gestart bij de Raad van Arbitrage voor de Bouw. De arbitrale vonnissen die volgden, werden door Bouwbedrijf [X] betwist, met name op basis van het achterhouden van feiten en stukken door Elite.
Het hof heeft de grieven van Bouwbedrijf [X] tegen de eerdere arbitrale vonnissen beoordeeld. De eerste grief, die strekte tot vernietiging van een beslissing van de arbiters, werd verworpen omdat de motivering van de arbiters voldoende steekhoudend was. De tweede grief, die betrof het verwijt van bedrog aan Elite, werd eveneens afgewezen, omdat dit geen grond voor vernietiging opleverde, maar mogelijk voor herroeping. De derde grief had geen zelfstandige betekenis en werd onbesproken gelaten.
Uiteindelijk heeft het hof het bestreden vonnis bekrachtigd en Bouwbedrijf [X] veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De beslissing van het hof is op 22 december 2020 openbaar uitgesproken.