ECLI:NL:HR:2022:1051

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 juli 2022
Publicatiedatum
7 juli 2022
Zaaknummer
21/04799
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag inzake onroerendezaakbelastingen gemeente Rotterdam

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juli 2022 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende, [X], tegen het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Rotterdam. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 6 oktober 2021, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Rotterdam werd behandeld. De zaak betreft een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2019, specifiek voor de onroerende zaak gelegen aan [a-straat 1] te [Z].

Belanghebbende heeft verschillende klachten ingediend tegen de uitspraak van het Hof. Het College heeft hierop gereageerd met een verweerschrift, waarna belanghebbende een conclusie van repliek en het College een conclusie van dupliek heeft ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld, maar heeft geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de klachten niet relevant waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bepaald in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.

De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer21/04799
Datum8 juli 2022
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
het COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS van de GEMEENTE ROTTERDAM
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 6 oktober 2021, nr. BK-21/00381 [1] , op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (nr. ROT 19/5261) betreffende een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2019 betreffende de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z].

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal klachten aangevoerd.
Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Rotterdam, vertegenwoordigd door [P], (hierna: het College) heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Het College heeft een conclusie van dupliek ingediend.

2.Beoordeling van de klachten

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en M.T. Boerlage, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2022.