ECLI:NL:GHDHA:2021:2113
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake ontvankelijkheid beroep en schadevergoeding in belastingzaak
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, waarin het beroep tegen het niet tijdig beslissen door de Heffingsambtenaar niet-ontvankelijk werd verklaard. Belanghebbende had verzocht om de aanslag onroerendezaakbelasting (OZB) voor het belastingjaar 2019 en maakte aanspraak op schadevergoeding wegens het uitblijven van deze aanslag. De Rechtbank oordeelde dat de Heffingsambtenaar op 11 november 2019 alsnog de aanslag OZB had opgelegd, waardoor belanghebbende geen belang meer had bij de beoordeling van het beroep. Tevens werd het verzoek om een dwangsom en schadevergoeding afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat er geen causaal verband was tussen de vertraging en de gestelde schade. In hoger beroep heeft belanghebbende opnieuw aanspraak gemaakt op schadevergoeding, maar het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en oordeelde dat er geen recht op schadevergoeding bestond. Het Hof concludeerde dat de Rechtbank op goede gronden had geoordeeld dat er geen dwangsom was verbeurd en dat belanghebbende geen recht had op vergoeding van materiële of immateriële schade. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard.