ECLI:NL:HR:2022:1050

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 juli 2022
Publicatiedatum
7 juli 2022
Zaaknummer
21/04798
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag inzake Wet waardering onroerende zaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juli 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende, [X], tegen het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Rotterdam. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 6 oktober 2021, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Rotterdam werd behandeld. De Rechtbank had zich uitgesproken over een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken voor het jaar 2019, met betrekking tot de onroerende zaak gelegen aan [a-straat 1] te [Z].

Belanghebbende heeft verschillende klachten ingediend tegen de uitspraak van het Hof. Het College van Burgemeester en Wethouders, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend, waarop belanghebbende een conclusie van repliek heeft gegeven. Het College heeft vervolgens een conclusie van dupliek ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom de klachten niet gegrond waren, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.

De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand bleef.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer21/04798
Datum8 juli 2022
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
het COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS van de GEMEENTE ROTTERDAM
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 6 oktober 2021, nr. BK-21/00233 [1] , op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (nr. ROT 20/675) betreffende een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken voor het jaar 2019 betreffende de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z].

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal klachten aangevoerd.
Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Rotterdam, vertegenwoordigd door [P], (hierna: het College) heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Het College heeft een conclusie van dupliek ingediend.

2.Beoordeling van de klachten

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en M.T. Boerlage, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2022.