ECLI:NL:HR:2022:1048
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake inkomstenbelasting 2012
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juli 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende, vertegenwoordigd door D. Molenaar, tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 14 oktober 2021, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland werd behandeld. De Rechtbank had in deze eerdere uitspraak de aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2012 opgelegd aan belanghebbende, die zijn domicilie had in [Z].
Belanghebbende heeft in cassatie verschillende middelen voorgesteld, maar de Hoge Raad heeft deze middelen beoordeeld en geconcludeerd dat zij niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft in zijn oordeel geen verdere motivering hoeven geven, aangezien de beoordeling van de middelen niet noodzakelijkerwijs vragen oproept die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bepaald in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om de Staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam in stand blijft.