ECLI:NL:HR:2021:943

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
15 juni 2021
Zaaknummer
19/04832
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van strafoplegging wegens gebrekkige motivering in cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 juni 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was veroordeeld voor meermalen zwart rijden, wat in strijd is met artikel 70.1 van de Wet personenvervoer 2000. Het hof had de verdachte tot hechtenis van telkens één week veroordeeld, maar de motivering van deze strafoplegging voldeed niet aan de eisen van artikel 359.6 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De Hoge Raad oordeelde dat het hof in zijn uitspraak niet in het bijzonder de redenen had opgegeven die hebben geleid tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf. Dit gebrek in de motivering is in strijd met de wet en leidt tot nietigheid van de uitspraak, zoals ook eerder is vastgesteld in HR 2016/2191. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging. De zaak is terugverwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling van de strafoplegging, terwijl het beroep voor het overige is verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/04832
Datum15 juni 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 11 oktober 2019, nummer 21-005945-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft D.W.H.M. Wolters, advocaat te Hoofddorp, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging ter zake van de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten, tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof in strijd met artikel 359 lid 6 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) in zijn uitspraak niet in het bijzonder de redenen heeft opgegeven die hebben geleid tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf.
2.2
Het hof heeft de verdachte wegens het onder 1 en 2 bewezenverklaarde, telkens opleverend “niet naleving van het bepaalde bij artikel 70, eerste lid, van de Wet personenvervoer 2000”, veroordeeld tot telkens hechtenis van één week. Het hof heeft deze strafoplegging als volgt gemotiveerd:
“Deze strafoplegging is in overeenstemming met de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.”
2.3
Deze overweging bevat geen opgave van de redenen die in het bijzonder hebben geleid tot de keuze van het opleggen van een vrijheidsbenemende straf. Dat is in strijd met het zesde lid van artikel 359 Sv. Dat verzuim leidt op grond van artikel 359 lid 8 Sv tot nietigheid (vgl. HR 27 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2191).
2.4
Het cassatiemiddel is terecht voorgesteld.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging ter zake van de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
15 juni 2021.