ECLI:NL:HR:2021:903
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak van de Rechtbank Rotterdam inzake belastingrechtelijke kwestie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 juni 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam. De belanghebbende, vertegenwoordigd door N.G.A. Voorbach, had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak op verzet van de Rechtbank, die op 18 juni 2020 had plaatsgevonden. Deze uitspraak was het gevolg van een eerder verzet tegen een uitspraak van de Rechtbank van 23 oktober 2019. De zaak betreft een belastingrechtelijke kwestie waarbij de belanghebbende in geschil is met het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Rotterdam, dat werd vertegenwoordigd door I.F. Bean.
De Hoge Raad heeft het middel dat door de belanghebbende was voorgesteld, beoordeeld. De uitkomst van deze beoordeling was dat het middel niet kon leiden tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank. De Hoge Raad heeft in zijn oordeel geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam in stand blijft.