ECLI:NL:HR:2021:86
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 januari 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 28 april 2020. De zaak betreft een beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de Staatssecretaris van Financiën, met betrekking tot de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet voor het jaar 2014. De Hoge Raad heeft eerder, op 24 mei 2019, een arrest gewezen waarin de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag werd vernietigd en de zaak werd verwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling.
In het tweede geding in cassatie heeft belanghebbende een aantal middelen voorgesteld tegen de uitspraak van het Hof. De Staatssecretaris heeft hierop een verweerschrift ingediend, waarna belanghebbende een conclusie van repliek heeft ingediend. De Hoge Raad heeft de voorgestelde middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft geen motivering hoeven geven voor dit oordeel, aangezien de beoordeling van de middelen niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Deze uitspraak is gedaan door vice-president R.J. Koopman als voorzitter, samen met raadsheren M.A. Fierstra en P.A.G.M. Cools, en is openbaar uitgesproken op 22 januari 2021.