ECLI:NL:HR:2021:856

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 juni 2021
Publicatiedatum
9 juni 2021
Zaaknummer
20/00726
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over bewijsaanbod en kredietovereenkomst in Caribische zaak

In deze cassatiezaak, die betrekking heeft op een financieringsovereenkomst tussen verzoeker en Girobank N.V. uit Curaçao, heeft de Hoge Raad op 11 juni 2021 uitspraak gedaan. De zaak draait om de vraag of het hof het bewijsaanbod van verzoeker terecht heeft gepasseerd. Verzoeker had een financieringsovereenkomst afgesloten voor de bouw van appartementen, maar kwam in betalingsproblemen. Girobank vorderde daarop terugbetaling van een aanzienlijk bedrag. Het gerecht in eerste aanleg en het Gemeenschappelijk Hof van Justitie hebben de vordering van Girobank toegewezen, waarbij het hof de bevoegdheid van Girobank om de overeenkomst op te zeggen bevestigde.

Verzoeker stelde in cassatie dat het hof het bewijsaanbod te beperkt had gelezen. Hij wilde getuigen horen die konden verklaren over de werkelijke afspraken bij het sluiten van de overeenkomst. De Hoge Raad oordeelde dat het hof een onbegrijpelijke uitleg had gegeven aan het bewijsaanbod van verzoeker, dat niet alleen betrekking had op de verlenging van de overeenkomst, maar ook op de inhoud ervan ten tijde van het sluiten. De Hoge Raad vernietigde het vonnis van het hof en wees de zaak terug voor verdere behandeling.

De Hoge Raad benadrukte dat aan een aanbod tot het leveren van tegenbewijs niet de eis mag worden gesteld dat het voldoende is gespecificeerd. Dit arrest heeft belangrijke implicaties voor de bewijsvoering in civiele zaken, vooral in het kader van kredietovereenkomsten en de rechten van partijen in hoger beroep.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer20/00726
Datum11 juni 2021
ARREST
In de zaak van
[verzoeker],
wonende in [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: [verzoeker],
advocaten: R.S. Meijer en D.A. van der Kooij,
tegen
GIROBANK N.V.,
gevestigd te Curaçao,
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: Girobank,
advocaat: M.A.J.G. Janssen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
de vonnissen in de zaak CUR201701269 van het gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 23 april 2018 en 19 november 2018;
het vonnis in de zaak CUR201701269-CUR2018H00490 van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 26 november 2019.
[verzoeker] heeft tegen het vonnis van het hof beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Girobank heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, voor [verzoeker] mede door J. van Kralingen en voor Girobank mede door T.M. Subelack.
De conclusie van de Advocaat-Generaal R.H. de Bock strekt tot vernietiging en terugwijzing.
De advocaten van partijen hebben schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Op 16 februari 2011 is tussen Girobank en [verzoeker] een financieringsovereenkomst tot stand gekomen. De financiering behelst een
construction loanvan NAf 3.500.000,--, een hypothecaire lening van NAf 550.000,-- en een creditcard met een limiet van USD 5.000,--. Blijkens de overeenkomst is de
construction loanbedoeld voor de bouw van twee
luxurious greenhousesen zes appartementen.
(ii) De financieringsovereenkomst bepaalt onder meer het volgende:
“Repayment
The construction loan (…) will be repaid in two (2) years with the proceeds of the sales of the houses and apartments with – if required – a balloon payment at the end of the term or possible refinancing of the then outstanding balance, including interest and costs. (…).
The mortgage loan (…) will be repaid in twenty (20) years. Starting March 28, 2011, monthly installments of [NAf] 3.707,-- each will be charged to your aforementioned current account. (…).”
(iii) Verder behelst de overeenkomst onder meer een opsomming van zekerheden ten behoeve van Girobank.
(iv) Er zijn achterstanden ontstaan in de nakoming door [verzoeker] van zijn verplichtingen jegens Girobank uit hoofde van de financieringsovereenkomst. De
construction loanis niet volledig terugbetaald na ommekomst van twee jaar en [verzoeker] heeft niet alle termijnen van de hypothecaire lening voldaan.
(v) In september 2016 heeft Girobank [verzoeker] bij brief aangemaand om zijn achterstanden in te lossen.
(vi) Girobank heeft [verzoeker] bij brief van 27 september 2016 in gebreke gesteld.
2.2
Girobank vordert, voor zover in cassatie van belang, veroordeling van [verzoeker] tot terugbetaling van het openstaande bedrag van NAf 2.585.913,55. Aan deze vordering heeft Girobank ten grondslag gelegd dat zij de financieringsovereenkomst met [verzoeker] heeft beëindigd omdat [verzoeker] zijn betalingsverplichtingen niet is nagekomen.
2.3
Het gerecht heeft de vordering van Girobank toegewezen. Daartoe heeft het (bij tussenvonnis) overwogen dat Girobank bevoegd is het gehele bedrag op te eisen en de kredietrelatie aldus te beëindigen en (bij eindvonnis) dat het gebruikmaken door Girobank van haar opzeggingsbevoegdheid niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
2.4
Het hof heeft de vonnissen van het gerecht bevestigd. Het heeft de overwegingen van het gerecht die betrekking hebben op de opzeggingsbevoegdheid van Girobank overgenomen en tot de zijne gemaakt. (rov. 3.2)
Met betrekking tot het door [verzoeker] gedane bewijsaanbod heeft het overwogen als volgt:
“3.4 Tenslotte wordt het door [verzoeker] in eerste aanleg gedane algemene bewijsaanbod gepasseerd. Het bij memorie van grieven gedane bewijsaanbod is evenmin voldoende gespecificeerd om te worden gehonoreerd en het bij pleidooi gedane (aanvullend) bewijsaanbod, voor zover gespecificeerd tot het bewijs dat de kredietovereenkomst na de initiële looptijd van twee jaar door partijen is verlengd, is niet relevant nu uit de feiten blijkt dat Girobank zo’n tweeënhalve keer zo lang heeft gewacht alvorens tot opzegging en incasso over te gaan, waardoor feitelijk van verlenging van de overeenkomst sprake is geweest. Om deze reden wordt ook dit laatste bewijsaanbod gepasseerd.”

3.Beoordeling van het middel

3.1
De klachten van het middel komen erop neer dat het hof in rov. 3.4 op grond van een onbegrijpelijke uitleg van de gedingstukken het bewijsaanbod van [verzoeker] heeft gepasseerd dat ertoe strekt als getuigen te doen horen de twee contactpersonen van [verzoeker] bij Girobank ten tijde van het sluiten van de overeenkomst. Deze personen kunnen verklaren of de schriftelijke overeenkomst afweek van de werkelijk gemaakte afspraak, of is afgesproken dat de
contruction loanin feite een langlopend krediet was en of de in de schriftelijke overeenkomst vermelde tweejaarstermijn geen betekenis had, aldus het middel. Het middel klaagt dat het hof de stellingen en het bewijsaanbod van [verzoeker] te beperkt heeft gelezen en daarmee onbegrijpelijk heeft uitgelegd, omdat zij betrekking hebben op de inhoud van de overeenkomst ten tijde van het sluiten daarvan en – anders dan het oordeel van het hof impliceert – niet slechts op de verlenging van de overeenkomst na de initiële looptijd van twee jaar.
3.2
Op grond van vaste rechtspraak [1] geldt met betrekking tot het bewijsaanbod in hoger beroep als uitgangspunt dat, ingevolge het bepaalde in art. 166 lid 1 Rv in verbinding met art. 353 lid 1 Rv, een partij in hoger beroep tot getuigenbewijs moet worden toegelaten indien zij voldoende specifiek bewijs aanbiedt van feiten die tot beslissing van de zaak kunnen leiden. Voor het recht van Curaçao geldt hetzelfde op grond van art. 145 lid 1 Rv Curaçao in verbinding met art. 280 lid 1 Rv Curaçao.
Aan een aanbod tot het leveren van tegenbewijs mag niet de eis worden gesteld dat het voldoende is gespecificeerd. [2]
3.3
De stukken van het geding (memorie van grieven (onder 6 en 16-20), pleitnotities zijdens appellant (punt 4) en proces-verbaal van de pleitzitting bij het hof (p. 2)) laten geen andere conclusie toe dan dat [verzoeker] zich onder meer op het standpunt heeft gesteld dat in feite sprake was van een doorlopende kredietovereenkomst voor onbepaalde tijd en dat hij daarvan bewijs heeft aangeboden. Het middel klaagt dus terecht dat het hof, door in rov. 3.4 te overwegen dat het aanbod tot het bewijs dat de kredietovereenkomst na de initiële looptijd van twee jaar door partijen is verlengd niet relevant is, een onbegrijpelijk beperkte uitleg heeft gegeven aan de stellingen en het bewijsaanbod van [verzoeker]. Het oordeel van het hof dat het bewijsaanbod wordt gepasseerd, kan daarom niet in stand blijven.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van 26 november 2019;
- wijst het geding terug naar dat hof ter verdere behandeling en beslissing;
- veroordeelt Girobank in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verzoeker] begroot op € 415,34 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.H. Sieburgh, als voorzitter, H.M. Wattendorff en A.E.B. ter Heide, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.J. Kroeze op
11 juni 2021.

Voetnoten

1.Zie onder meer HR 17 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1313, rov. 3.2.1 en HR 9 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO7817, rov. 3.6.
2.Zie onder meer HR 17 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:726, rov. 3.5.2.