Uitspraak
1.Geding in cassatie
De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 23 april 2020 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie. [1]
2.Beoordeling van het middel
Voor beide beboetbare gedragingen heeft de Inspecteur aangekondigd een vergrijpboete op te leggen van vijftig procent van de nageheven belasting, oftewel twee maal een bedrag van € 52.799. Vanwege samenloop en de financiële situatie van belanghebbende ten tijde van de beboetbare gedragingen heeft de Inspecteur aangekondigd de boetebedragen te matigen, elk naar € 25.000, dus tot een bedrag van € 50.000 in totaal.
Naar het oordeel van het Hof mocht belanghebbende redelijkerwijs aannemen dat haar ten tijde van het uitreiken van het aanslagbiljet niet meer werd verweten het voorschrift van artikel 10a AWR te hebben overtreden. Aan dit oordeel heeft het Hof ten grondslag gelegd dat op het aanslagbiljet slechts expliciet is vermeld dat de boete is gebaseerd op artikel 67f AWR. Voor zover belanghebbende op grond van de aankondiging in het controlerapport en het met deze aankondiging overeenkomende bedrag van de boete van € 50.000 had moeten twijfelen aan de juistheid van het op het aanslagbiljet vermelde overtreden voorschrift, dient deze twijfel voor rekening en risico van de Inspecteur te komen, aldus het Hof.
Tegen deze oordelen is het middel gericht.