ECLI:NL:HR:2021:676
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens niet tijdig betalen van griffierecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 april 2021 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie. Het beroep was ingesteld door [X] te [Z], hierna aangeduid als belanghebbende, tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 20 oktober 2020. De Rechtbank had eerder op 1 juli 2020 een uitspraak gedaan, waartegen belanghebbende verzet had aangetekend.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de griffier van de Hoge Raad belanghebbende op 21 januari 2021 had gewezen op de verplichting tot betaling van griffierecht en een termijn van vier weken had gesteld voor deze betaling. De gegevens van PostNL toonden aan dat de brief was afgehaald, maar het griffierecht was niet voldaan. Op 25 februari 2021 heeft de griffier belanghebbende opnieuw de gelegenheid gegeven om te verklaren waarom het griffierecht niet tijdig was betaald. Ook deze brief is afgehaald, maar belanghebbende heeft geen gebruik gemaakt van deze gelegenheid.
Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 30 april 2021.