ECLI:NL:HR:2021:660
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Centrale Raad van Beroep inzake Algemene Kinderbijslagwet
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 april 2021 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Dit beroep was gericht tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12 maart 2020, nr. 18/2785 AKW, die op zijn beurt weer voortvloeide uit een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam (nr. 15/8537) betreffende een besluit van de SVB ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet.
Belanghebbende, vertegenwoordigd door J.H. Kruseman, heeft een aantal klachten ingediend tegen de uitspraak van het Hof. De SVB, vertegenwoordigd door N. Zuidersma-Hovers, heeft hierop een verweerschrift ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven voor dit oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door vice-president R.J. Koopman als voorzitter, samen met de raadsheren J. Wortel en M.T. Boerlage, en is openbaar uitgesproken op 23 april 2021.