In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], beroep in cassatie ingesteld tegen de arresten van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een geschil over de niet-tijdige medewerking van de koper aan de levering van een woning en de vraag of er sprake is van een contractuele boete. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de kantonrechter te Apeldoorn en de arresten van het hof, waaronder die van 14 augustus 2018, 5 november 2019 en 17 maart 2020. De advocaat-generaal R.H. de Bock heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep voor zover dat is gericht tegen het arrest van 14 augustus 2018 en voor het overige tot verwerping.
De Hoge Raad heeft de klachten van eiser over de arresten van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de arresten. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
In de beslissing heeft de Hoge Raad het beroep verworpen en eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van Challenge zijn begroot op € 2.830,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan.