ECLI:NL:HR:2021:550
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens niet-betaald griffierecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 april 2021 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 14 juli 2020, waarin het verzoek van belanghebbende tot het treffen van een voorlopige voorziening werd behandeld, alsook tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Gelderland. De Hoge Raad heeft in deze zaak de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld.
De griffier van de Hoge Raad had op 27 november 2020 aan belanghebbende medegedeeld dat voor de geregistreerde zaken met de nummers 20/03036 en 20/03035 éénmaal griffierecht geheven zou worden, en dat dit griffierecht zou worden geheven in de zaak met nummer 20/03035. Aangezien het griffierecht voor deze laatste zaak niet was betaald, heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie in die zaak niet-ontvankelijk verklaard. Op dezelfde grond heeft de Hoge Raad ook het beroep in cassatie in de onderhavige zaak niet-ontvankelijk verklaard.
De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 9 april 2021, waarbij de vice-president en de raadsheren in de zitting aanwezig waren.