Uitspraak
1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie
Het beroep in cassatie moet daarom op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb niet-ontvankelijk worden verklaard.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 april 2021 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep in cassatie was gericht tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 14 juli 2020, waarin het verzoek van belanghebbende tot het treffen van een voorlopige voorziening werd behandeld. Belanghebbende had op 16 oktober 2020 verzocht om vrijstelling van griffierecht wegens betalingsonmacht, maar heeft niet voldaan aan de verzoeken van de griffier om het benodigde formulier in te vullen en in te dienen. Hierdoor is het griffierecht niet tijdig betaald.
De Hoge Raad heeft beoordeeld of het beroep in cassatie ontvankelijk was. De griffier had belanghebbende herhaaldelijk gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en had hem de gelegenheid gegeven om te verklaren waarom het griffierecht niet tijdig was betaald. De argumenten die belanghebbende aanvoerde, werden door de Hoge Raad niet als voldoende geacht om te concluderen dat hij niet in verzuim was. Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard.
De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 9 april 2021.