ECLI:NL:HR:2021:547

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 april 2021
Publicatiedatum
9 april 2021
Zaaknummer
20/02470
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake griffierecht en betalingsonmacht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 april 2021 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 14 juli 2020, waarin het verzoek van belanghebbende tot het treffen van een voorlopige voorziening werd behandeld, evenals het hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Gelderland.

Belanghebbende had op 16 oktober 2020 verzocht om vrijstelling van griffierecht wegens betalingsonmacht. De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende op 20 oktober 2020 verzocht om een formulier in te vullen en in te dienen, maar dit formulier is niet tijdig ingediend. Hierdoor heeft de griffier de heffing van griffierecht voortgezet. Op 11 november 2020 is belanghebbende gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht, met een termijn van vier weken voor betaling. Deze brief is afgeleverd, maar het griffierecht is niet voldaan.

De Hoge Raad heeft vervolgens vastgesteld dat belanghebbende op 15 december 2020 in het webportaal van de Hoge Raad heeft aangegeven waarom het griffierecht niet tijdig was betaald. De Hoge Raad oordeelt echter dat de aangevoerde redenen geen grond vormen voor het oordeel dat belanghebbende niet in verzuim is geweest. Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en M.T. Boerlage, en is in het openbaar uitgesproken op 9 april 2021.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer20/02470
Datum9 april 2021
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 14 juli 2020, nrs. 20/00436 en 20/00505, op het verzoek van belanghebbende tot het treffen van een voorlopige voorziening en het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 19/6927).

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Belanghebbende heeft op 16 oktober 2020 verzocht om vrijstelling van griffierecht wegens betalingsonmacht. De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende op 20 oktober 2020 verzocht om binnen een termijn van twee weken het bij die brief gevoegde formulier in te vullen en in te dienen. Het formulier is niet binnen die termijn ingediend waarna de griffier de heffing van griffierecht heeft voortgezet.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 11 november 2020 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en voor de betaling daarvan een termijn van vier weken gesteld. Deze brief is volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL afgeleverd op het door belanghebbende opgegeven adres. Het griffierecht is niet voldaan.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende via een op 15 december 2020 in het webportaal van de Hoge Raad geplaatst bericht in de gelegenheid gesteld mee te delen waarom het griffierecht niet tijdig is betaald. Hetgeen belanghebbende in zijn op 15 december 2020 in het webportaal van de Hoge Raad geplaatste berichten aanvoert, vormt geen grond voor het oordeel dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.
Het beroep in cassatie moet daarom op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en M.T. Boerlage, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2021.