ECLI:NL:HR:2021:545

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 april 2021
Publicatiedatum
9 april 2021
Zaaknummer
19/01921
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag inzake aanmaningskosten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 april 2021 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 3 mei 2019, nr. BK-18/00950, die op zijn beurt weer voortvloeide uit een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 17/6618) betreffende aanmaningskosten die aan belanghebbende in rekening waren gebracht.

De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten over de uitspraak van het Hof niet gegrond zijn. De procureurgeneraal bij de Hoge Raad heeft de gelegenheid gekregen om advies uit te brengen, maar de Hoge Raad heeft uiteindelijk geoordeeld dat het cassatieberoep duidelijk niet kan slagen. Daarom heeft de Hoge Raad besloten om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals toegestaan onder artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.

De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De uitspraak is gedaan door vice-president R.J. Koopman als voorzitter, samen met de raadsheren P.M.F. van Loon en J.A.R. van Eijsden, en is openbaar uitgesproken op 9 april 2021.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer19/01921
Datum9 april 2021
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 3 mei 2019,
nr. BK-18/00950, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 17/6618) betreffende aan belanghebbende in rekening gebrachte aanmaningskosten.

1.Vooraf

1.1
Bij brief van 6 februari 2020 is aan belanghebbende meegedeeld dat op 14 februari 2020 uitspraak zal worden gedaan op het beroep. In die brief is vermeld dat de beslissing zal worden genomen door de leden R.J. Koopman, P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout.
1.2
De Hoge Raad heeft op 13 februari 2020 een verzoekschrift van belanghebbende ontvangen strekkende tot wraking van de hiervoor in 1.1 genoemde leden van de Hoge Raad. Bij beslissing van 20 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1861, heeft de wrakingskamer van de Hoge Raad het verzoek afgewezen.
1.3
Bij brief van 3 december 2020 is aan belanghebbende meegedeeld dat op 11 december 2020 uitspraak zal worden gedaan op het beroep in cassatie. In die brief is vermeld dat de beslissing zal worden genomen door de leden R.J. Koopman, P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout.
1.4
De Hoge Raad heeft op 11 december 2020 een verzoekschrift van belanghebbende ontvangen strekkende tot wraking van de hiervoor in 1.3 genoemde leden van de Hoge Raad. Bij beslissing van 15 januari 2021, ECLI:NL:HR:2021:61, heeft de wrakingskamer van de Hoge Raad het verzoek buiten behandeling gesteld en bepaald dat een volgend verzoek om wraking in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen.
1.5
Bij brief van 22 januari 2012 is aan belanghebbende meegedeeld dat in verband met het defungeren van mr. L.F. van Kalmthout per 1 januari 2021 de samenstelling van de zetel in deze zaak is gewijzigd.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De procureurgeneraal bij de Hoge Raad heeft de gelegenheid gekregen een advies uit te brengen. De Hoge Raad is tot het oordeel gekomen dat het cassatieberoep duidelijk niet kan slagen. Hij zal daarom gebruikmaken van de mogelijkheid om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren (zie artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en J.A.R. van Eijsden, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2021.