In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Holding, Beheer en Recycling behoren tot een groep van vennootschappen. Holding is de moedermaatschappij van Beheer, die op haar beurt de moedermaatschappij is van Recycling. Recycling is de werkmaatschappij. Aan het hoofd van de groep staat [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]). Beheer en Recycling verkeren sinds 28 januari 2014 in staat van faillissement.
(ii) Recycling werd gefinancierd door onder meer ABN Amro Commercial Finance N.V (hierna: de bank). In verband daarmee heeft Recycling ten behoeve van de bank een eerste (stil) pandrecht gevestigd op al haar vorderingen op derden (hierna: het pandrecht van de bank).
(iii) Op 31 december 2010 zijn binnen de groep onderling leningen en kredieten in rekening-courant vastgelegd en zijn zekerheden verstrekt, waartoe in totaal twaalf overeenkomsten zijn gesloten tussen Holding, Recycling, Beheer, een aantal andere vennootschappen en [betrokkene 1]. Deze overeenkomsten zijn geregistreerd bij de belastingdienst op 28 januari 2011. Het gaat om onder meer de volgende overeenkomsten (hierna gezamenlijk: de pandakten):
- een pandakte “bedrijfsuitrusting, voorraden en (handels)vorderingen (in eerste respectievelijk tweede verband)” (hierna: pandakte 1), waarbij Beheer, Recycling en enkele andere vennootschappen onder meer hun vorderingen op derden stil verpanden aan Holding (hierna: het pandrecht van Holding). In pandakte 1 is vastgelegd dat de pandgevers verklaren dat de vorderingen in eerste verband zijn verpand aan de bank (art. 4.12).
- een pandakte “bedrijfsuitrusting, voorraden en (handels)vorderingen (in tweede respectievelijk derde verband)” (hierna: pandakte 2), waarbij Recycling en enkele andere vennootschappen onder meer hun vorderingen op derden stil verpanden aan Beheer (hierna: het pandrecht van Beheer, en tezamen met het pandrecht van Holding: de pandrechten). In pandakte 2 is vastgelegd dat de pandgevers verklaren dat de vorderingen in eerste verband zijn verpand aan de bank (art. 4.12) en dat de vorderingen in tweede verband zijn verpand aan Holding (art. 4.13).
(iv) In of omstreeks januari 2014 heeft de bank het pandrecht van de bank op de vorderingen van Recycling openbaar gemaakt. Holding heeft, alvorens het pandrecht van Holding openbaar te maken, overleg gevoerd met de bank. Daarbij is gesproken over het risico dat bij openbaarmaking van zowel het pandrecht van de bank als het pandrecht van Holding voor de schuldenaren van Recycling onzekerheid zou kunnen ontstaan over de vraag aan wie zij bevrijdend konden betalen, waardoor de schuldenaren zich mogelijk op opschorting zouden beroepen. Om dat te voorkomen, hebben de bank en Holding afspraken gemaakt, die in een brief van de bank aan Holding van 24 januari 2014 als volgt zijn weergegeven:
“In verband hiermee kwamen wij het volgende overeen:
- ACF N.V. [de bank, HR] neemt de inning van de aan haar in eerste rang verpande vorderingen van […] [Recycling, HR] (…) ter hand.
- Zodra ACF N.V. en ABN AMRO Bank N.V. (uit hoofde van de Wederzijdse zekerhedenregeling) niets meer van […] (…) te vorderen hebben houdt ACF N.V. een eventueel surplus saldo ter beschikking van tweede pandhouder […] Holding B.V.
- Uitbetaling van het surplus aan […] Holding B.V. zal plaatsvinden nadat het tweede pandrecht door […] (…) of hun eventuele curator is erkend.”
(v) De bank heeft de vorderingen van Recycling geïnd. De betalingen van de schuldenaren van Recycling zijn door de bank ontvangen op een door haar afzonderlijk voor dat doel gehanteerde bankrekening. Nadat de bank zich uit de ontvangsten had voldaan, resteerde een positief saldo van ongeveer € 1.818.000 (hierna: het overschot).