Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.De procedure
- het tussenvonnis van 6 april 2016
- het proces-verbaal van comparitie van 14 juli 2016.
2.De feiten
Bedrijfsuitrusting met inbegrip van rollend materiële activa
voorraad grond- en hulpstoffen, onderhanden werk en gereed product;
handelsvorderingen en overige vorderingen op derden;
Bedrijfsuitrusting met inbegrip van rollend materiële activa (hierna: bedrijfsuitrusting);
Voorraad grond- en hulpstoffen, onderhanden werk en gereed product (hierna voorraden);
Handelsvorderingen en overige vorderingen op derden alsmede intercompanyvorderingen op gelieerde groepsmaatschappijen (hierna: vorderingen);
ACF N.V. neemt de inning van de aan haar in eerste rang verpande vorderingen van Bowie en Bontrup[Transport B.V.]
ter hand.
Zodra ACF N.V. en ABN AMRO Bank N.V (uit hoofde van de Wederzijdse zekerhedenregeling) niets meer van Bowie en Bontrup te vorderen hebben houdt ACF N.V. een eventueel surplus saldo ter beschikking van tweede pandhouder R. Bontrup Holding B.V.
Uitbetaling van het surplus aan R. Bontrup Holding B.V. zal plaatsvinden nadat het tweede pandrecht door Bowie en Bontrup of hun eventuele curator is erkend.”
3.Het geschil
In de hoofdzaak
“pandrecht in tweede verband”heeft gegeven op haar bedrijfsuitrusting, voorraad en vorderingen, zulks tot meerdere zekerheid van de in die akte beschreven kredietfaciliteit van maximaal € 2.500.000,00. R. Bontrup Beheer B.V. heeft aldus twee verschillende pandrechten op de vorderingen van Bowie Recycling B.V. verkregen: ten eerste een pandrecht in derde rang dat is gevestigd voor alle vorderingen van R. Bontrup Beheer B.V. op Bowie Recycling B.V. en ten tweede een pandrecht in tweede rang dat specifiek is gevestigd ter verzekering van de kredietfaciliteit.
“in tweede verband”aan R. Bontrup Beheer B.V. wordt gegeven, is dat een kennelijke verschrijving. De bedoeling was om aan R. Bontrup Beheer B.V. tot zekerheid van al haar vorderingen (de vordering uit hoofde van de “Kredietovereenkomst” van maximaal € 2.500.000,00 daaronder begrepen) een pandrecht in tweede verband te geven op de bedrijfsuitrusting en de voorraad en een pandrecht in derde verband op de vorderingen. Dat is ook gebeurd, door middel van de akte met opschrift:
“Pandakte bedrijfsuitrusting, voorraden en (handels)vorderingen (in tweede respectievelijk derde verband)”. De akte met opschrift “Kredietovereenkomst” is, net als de aktes met opschrift “Leningovereenkomst” van dezelfde datum, slechts ten overvloede geregistreerd.
4.De beoordeling
Vooraf: gerechtelijke erkenning en rechtsverwerking
“Met betrekking tot de rangorde heb ik u in de bespreking van 24 september jl. aangegeven dat ik op zich genomen wel wil aannemen dat het nietde bedoelingis geweest aan R. Bontrup Beheer B.V. een pandrecht te verstrekken gelijk in rang met R. Bontrup Holding B.V. Het is wat mij betreft echter zeer de vraag of die bedoeling uiteindelijk van doorslaggevende betekenis is. Anders gezegd: ik sluit niet uit dat het pandrecht ondanks de bedoeling van partijen is gevestigd, nu aan alle vestigingsvereisten is voldaan.”Hoewel Van Dooren hiermee, ook naar het oordeel van de rechtbank, heeft laten doorschemeren dat de argumenten van R. Bontrup Holding B.V. voor afwezigheid van de bedoeling om een tweede pandrecht te vestigen hem wel aannemelijk voorkwamen, bracht dat nog niet met zich dat R. Bontrup Holding B.V. erop mocht vertrouwen dat Van Dooren zich in rechte geheel niet zou beroepen op argumenten voor het tegendeel.
vanACF. Gesteld noch gebleken is dat tussen ACF en Bowie Recycling B.V. is afgesproken, of door ACF ten opzichte van de schuldenaren zou zijn gepretendeerd, dat ACF de verpande vorderingen namens Bowie Recycling B.V. zou innen. Naar het oordeel van de rechtbank brengt dit met zich dat de verpande vorderingen geïnd zijn door pandhouder ACF en niet door (de curator van) Bowie Recycling B.V.
alleopenstaande vorderingen van Bowie Recycling B.V. – verkrijgt de exclusieve bevoegdheid tot inning van het gehele onderpand, ook als zijn vordering kleiner is dan de (te verwachten) opbrengst.
Het surplus”, zo stelt Van Dooren in dit verband, “
is daarmee niets meer en niets minder dan een vordering van de curator en niet van Bontrup Holding”. Dit standpunt van Van Dooren is naar het oordeel van de rechtbank niet juist. Artikel 3:253 lid 1 derde volzin BW regelt wat er dient te gebeuren in het geval dat de inningsbevoegde pandhouder de aan haar verpande vorderingen int en er een overschot resteert nadat zij zich uit het geïnde heeft voldaan, terwijl er tevens andere pandhouders zijn wier pandrechten door de inning teniet zijn gegaan. In een dergelijk geval dient de pandhouder die de verpande vorderingen geïnd heeft en het hem toekomende deel daarvan afgehouden heeft, het overschot aan de andere (voormalig) pandhouders (en/of andere relevante belanghebbenden) uit te keren, of onder een bewaarder te storten tot er – desnoods met tussenkomst van de rechter – een rangregeling is vastgesteld. Een en ander conform artikel 490b Rv. De (curator van de) pandgever heeft pas aanspraak op een eventueel nog overblijvend restant, nadat ook de naast de innende pandhouder aanwezige belanghebbenden (als bedoeld in de derde volzin van het eerste lid van art. 3:253 BW) conform hun rang uit het geïnde zijn voldaan. Aldus vindt verdeling van het geïnde plaats “buiten de boedel om”.
“Kredietovereenkomst”tot gevolg heeft dat er ten gunste van R Bontrup Beheer B.V. een pandrecht in tweede rang is gevestigd op de vorderingen van Bowie Recycling B.V.
“Kredietovereenkomst”niet alleen een overeenkomst tot kredietverstrekking is, maar zelf ook een akte tot vestiging van een pandrecht vormt. De betreffende akte vermeldt dat er een pandrecht in tweede verband wordt gegeven op onder meer vorderingen van Bowie Recycling B.V. en de akte is op dezelfde dag ter registratie aangeboden als de akte waaraan R. Bontrup Holding B.V. haar pandrecht op de vorderingen van Bowie Recycling B.V. ontleent.
“Kredietovereenkomst”slechts een overeenkomst tot kredietverstrekking is en geen akte die strekte tot vestiging van een pandrecht. Alleen door middel van de akte met opschrift
“Pandakte bedrijfsuitrusting, voorraden en (handels)vorderingen (in tweede respectievelijk derde verband)”is een pandrecht ten gunste van R. Bontrup Beheer B.V. gevestigd.
“Kredietovereenkomst”geen enkele verwijzing naar een nog op te maken afzonderlijke pandakte, hetgeen een aanwijzing is dat registratie van de “Kredietovereenkomst” zelf als vestigingshandeling voor het in de betreffende overeenkomst benoemde pandrecht zou dienen. Het vestigen van een afzonderlijk pandrecht in tweede rang naast het al bestaande pandrecht in derde rang was wenselijk omdat er met de “Kredietovereenkomst” een nieuwe financiering kwam, waarvoor men een nieuw pandrecht tot stand wilde brengen.
De aktes die in hun opschrift als “pandakte” zijn aangeduid bevatten ook, anders dan de “Kredietovereenkomst”, een beschrijving van de voorwaarden waaronder verpanding geschiedde. Zowel uit het ontbreken van het woord “pandakte” in het opschrift als uit het ontbreken van verpandingsvoorwaarden in de tekst, blijkt dat de “Kredietovereenkomst” niet als verpandingsakte bedoeld was.
Voorts wijst R. Bontrup Holding B.V. erop dat vorderingen die ten tijde van de registratie van de diverse op 31 december 2010 ondertekende aktes nog toekomstig waren, niet met die aktes konden worden verpand. Anders dan de “Kredietovereenkomst” benoemt de akte met opschrift
“Pandakte bedrijfsuitrusting, voorraden en (handels)vorderingen (in tweede respectievelijk derde verband)”niet alleen de vestiging van een pandrecht op de op dat moment reeds bestaande vorderingen van Bowie Recycling B.V. maar bevat deze tevens de verplichting om toekomstige vorderingen door middel van vervolgpandaktes te verpanden. R. Bontrup Holding B.V. heeft een voorbeeld van een dergelijke vervolgpandakte in het geding gebracht en erop gewezen dat deze onder meer de zin bevat:
“De verpanding vindt plaats op de wijze en onder de voorwaarden zoals omschreven in de overeenkomst tot verpanding van bedrijfsuitrusting, voorraden en (handels)vorderingen zoals door u op 31 december 2010 is ondertekend.”Nu de akte met opschrift
“Kredietovereenkomst”geen wijze van verpanding of voorwaarden van verpanding bevat, moet de vervolgpandakte wel verwijzen naar de akte met opschrift
“Pandakte bedrijfsuitrusting, voorraden en (handels)vorderingen (in tweede respectievelijk derde verband)”,die wel dergelijke voorwaarden bevat
.Tot slot wijst R. Bontrup Holding B.V. erop dat onder de diverse aktes die op 31 december 2010 ondertekend zijn, ook een akte met opschrift
“Pandakte bedrijfsuitrusting, voorraden en (handels)vorderingen (in derde respectievelijk vierde verband)”is ondertekend tussen onder anderen Bowie Recycling B.V. als pandgever en Bontrup Vastgoed en Materieel B.V. In die akte staat uitdrukkelijk vermeld dat op de vorderingen van Bowie Recycling B.V. een pandrecht in eerste verband is gevestigd voor de bank, in tweede verband voor R. Bontrup Holding B.V. en in derde verband voor R. Bontrup Beheer B.V.
“Pandakte bedrijfsuitrusting, voorraden en (handels)vorderingen (in eerste respectievelijk tweede verband)”tussen R. Bontrup Holding B.V. en Bowie Recycling B.V. Van Dooren heeft zich niet op het standpunt gesteld dat ook ten gunste van R. Bontrup Holding B.V. twee of zelfs drie afzonderlijke pandrechten in tweede rang zijn gevestigd op de vorderingen van Bowie Recycling B.V. als gevolg van het feit dat ook de beide aktes met het opschrift “Leningsovereenkomst” geregistreerd zijn. Het laat zich ook niet goed inzien waarom een dergelijke verdubbeling van zekerheidsrechten wenselijk zou zijn. Aangenomen, aldus, dat het bepaalde onder het kopje “zekerheden” in de geregistreerde leningsovereenkomsten tussen R. Bontrup Holding B.V. en Bowie Recycling B.V. niet de strekking had om een pandrecht te vestigen, ligt het niet in de rede dat de nagenoeg hetzelfde opgebouwde clausule in de “Kredietovereenkomst” wel tot vestiging van een pandrecht zou strekken. Hieruit concludeert de rechtbank dat alleen de akte met opschrift
“Pandakte bedrijfsuitrusting, voorraden en (handels)vorderingen (in tweede respectievelijk derde verband)”bestemd was tot daadwerkelijke vestiging van een pandrecht ten gunste van R. Bontrup Beheer B.V.
1.356,00(3,0 punten × tarief € 452,00)