ECLI:NL:HR:2021:469
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof inzake informatiebeschikking
In deze zaak heeft belanghebbende, [X] te [Z], beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 12 juni 2020, nr. 17/00498. Dit hoger beroep volgde op een eerdere uitspraak van de Rechtbank Zeeland–West–Brabant (nr. BRE 16/3011) die betrekking had op een informatiebeschikking die aan belanghebbende was gegeven. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend tegen het cassatieberoep.
De Hoge Raad heeft de door belanghebbende voorgestelde middelen beoordeeld. De uitkomst van deze beoordeling was dat de middelen niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft in dit geval geen motivering hoeven geven voor zijn oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. In de beslissing verklaart de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond en stelt belanghebbende een termijn van vier weken, te rekenen vanaf de datum van het arrest, om alsnog te voldoen aan de informatiebeschikking. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 26 maart 2021 door de vice-president R.J. Koopman, samen met de raadsheren J. Wortel en M.T. Boerlage, in aanwezigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.