ECLI:NL:HR:2021:408
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant over overdrachtsbelasting
In deze zaak heeft de belanghebbende, [X] MBH te [Z], Duitsland, beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 20 mei 2020, nr. BRE 17/5798. De zaak betreft een door de belanghebbende op aangifte voldaan bedrag aan overdrachtsbelasting. De belanghebbende heeft een aantal middelen voorgesteld in het cassatieberoep. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een verweerschrift ingediend.
De Hoge Raad heeft de voorgestelde middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven voor dit oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om de Staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en M.T. Boerlage, en is op 19 maart 2021 in het openbaar uitgesproken.