ECLI:NL:HR:2021:364
Hoge Raad
- Artikel 80a RO-zaken
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake inkomstenbelasting 2016
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 maart 2021 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] te [Z] tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 15 september 2020, nummer 19/00552, die op zijn beurt weer voortvloeide uit een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nummer HAA 18/3703). De zaak betreft de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2016.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten over de uitspraak van het Hof niet gegrond zijn. De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft de gelegenheid gekregen om een advies uit te brengen, maar de Hoge Raad heeft uiteindelijk besloten dat het cassatieberoep duidelijk niet kan slagen. Daarom heeft de Hoge Raad gebruikgemaakt van de mogelijkheid om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals voorzien in artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Wat betreft de proceskosten heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 12 maart 2021, waarbij de vice-president R.J. Koopman als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en M.T. Boerlage, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.