ECLI:NL:HR:2021:361
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie tegen uitspraken van de bestuursrechter
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 maart 2021 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep was gericht tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 26 november 2019, waarin het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 17 juli 2019 werd behandeld. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er geen wettelijke bepalingen zijn die het mogelijk maken om beroep in cassatie in te stellen tegen de uitspraken van de bestuursrechter in deze specifieke situatie. Hierdoor is het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken, wat betekent dat de kosten voor de procedure niet aan een van de partijen worden opgelegd. Deze uitspraak benadrukt de strikte regels omtrent de ontvankelijkheid van cassatieberoepen in het bestuursrecht en de noodzaak voor wettelijke grondslagen om dergelijke beroepen mogelijk te maken.