ECLI:NL:HR:2021:350

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 maart 2021
Publicatiedatum
4 maart 2021
Zaaknummer
20/03006
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelaatbaarheid van nieuwe crisismaatregel direct volgend op een eerdere crisismaatregel onder de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

In deze zaak gaat het om de toelaatbaarheid van een nieuwe crisismaatregel die direct volgt op een eerdere crisismaatregel, in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Betrokkene, die in cassatie is gegaan, had eerder een crisismaatregel opgelegd gekregen door de burgemeester van Arnhem. De eerste crisismaatregel was van 22 mei 2020 tot 25 mei 2020, waarna op dezelfde dag een tweede crisismaatregel werd opgelegd voor de duur van drie dagen. Betrokkene heeft beroep ingesteld tegen deze tweede crisismaatregel en verzocht om schadevergoeding van de gemeente Arnhem.

De rechtbank Midden-Nederland heeft op 25 juni 2020 het beroep tegen de tweede crisismaatregel ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er op het moment van de tweede crisismaatregel nog steeds sprake was van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel, en dat de procedure voor een zorgmachtiging niet kon worden afgewacht. Betrokkene heeft vervolgens cassatie ingesteld, waarbij de Hoge Raad de ontvankelijkheid van het beroep heeft beoordeeld.

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat betrokkene niet-ontvankelijk is in zijn beroep tegen de afwijzing van de schadevergoeding, omdat daartegen hoger beroep openstaat. Wat betreft de tweede crisismaatregel oordeelde de Hoge Raad dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat aan de voorwaarden van de Wvggz was voldaan op het moment van de tweede crisismaatregel. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep voor het overige verworpen, waarmee de beslissing van de rechtbank in stand blijft.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer20/03006
Datum5 maart 2021
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: A.H.H. Conradi-Vermeulen,
tegen
1. DE BURGEMEESTER VAN DE GEMEENTE ARNHEM,
kantoorhoudende te Arnhem,
2. DE GEMEENTE ARNHEM,
zetelende te Arnhem,
VERWEERDERS in cassatie,
hierna: de burgemeester en de gemeente,
advocaat: J.H.M. van Swaaij.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/05/371888/FA RK 20-1868 van de rechtbank Midden-Nederland van 25 juni 2020.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld. Het verzoekschrift is aan deze beschikking gehecht.
De burgemeester en de gemeente hebben verzocht om betrokkene niet ontvankelijk te verklaren in zijn cassatieberoep voor zover het gericht is tegen hetgeen onderdeel 2 bestrijdt en het cassatieberoep voor het overige te verwerpen.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep, voor zover gericht tegen de beslissing op het verzoek om toekenning van schadevergoeding, en tot verwerping van het cassatieberoep voor het overige.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In deze uitspraak komt aan de orde of direct na het verstrijken van de geldigheidsduur van een crisismaatregel in de zin van art. 7:1 Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz) een nieuwe crisismaatregel kan worden genomen, indien geen machtiging tot voortzetting van de eerste crisismaatregel is verzocht.
2.2
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Op 22 mei 2020 heeft de burgemeester ten aanzien van betrokkene een crisismaatregel genomen voor het tijdvak van 22 mei 2020 te 11.45 uur tot en met 25 mei 2020 te 11.45 uur (hierna: de eerste crisismaatregel).
(ii) Op 25 mei 2020 uur heeft de burgemeester ten aanzien van betrokkene opnieuw een crisismaatregel genomen voor de duur van drie dagen (hierna: de tweede crisismaatregel).
2.3
Betrokkene heeft op de voet van art. 7:6 Wvggz beroep ingesteld tegen de tweede crisismaatregel. Betrokkene heeft de rechtbank daarnaast verzocht hem schadevergoeding toe te kennen ten laste van de gemeente.
2.4.1
De rechtbank heeft het beroep tegen de crisismaatregel en het verzoek tot schadevergoeding gevoegd behandeld.
2.4.2
Bij beschikking van 25 juni 2020 heeft de rechtbank het beroep tegen de crisismaatregel ongegrond verklaard en het verzoek om toekenning van schadevergoeding afgewezen. [1] De rechtbank heeft, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen:
“2.5 De rechtbank overweegt dat uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat er op 25 mei 2020 (dus bij de tweede crisismaatregel) nog altijd sprake was van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel, en een ernstig vermoeden dat dit nadeel werd veroorzaakt door gedrag dat voortvloeit uit een psychische stoornis van betrokkene. Eveneens is gebleken dat het ernstig nadeel enkel door een crisismaatregel kon worden weggenomen, en dat de procedure voor een zorgmachtiging niet kon worden afgewacht. Tijdens de mondelinge behandeling is niet betwist dat het toestandsbeeld en de gezondheidstoestand van betrokkene tijdens de eerste crisismaatregel en de tweede crisismaatregel niet gewijzigd [zijn]. Nu betrokkene tijdens zijn onttrekking drugs heeft gebruikt en hij nog altijd in de separeer verbleef, heeft de instelling op 25 mei 2020 gemeend dat er nog steeds sprake was van een acute crisissituatie die het nodig maakte dat een crisismaatregel moest worden aangevraagd. Deze tweede crisismaatregel is conform de wettelijke bepalingen opgelegd, na het laten opmaken van een actuele medische verklaring door een onafhankelijk psychiater. Het enkele feit dat er geen voor[t]zetting van de eerste crisismaatregel van 22 mei 2020 is verzocht en dat de tweede crisismaatregel direct gevolgd is op de eerste crisismaatregel, maakt niet dat deze crisismaatregel of de voortzetting daarvan onrechtmatig is. De wet biedt geen aanleiding voor de conclusie dat het elkaar laten opvolgen van verschillende crisismaatregelen onrechtmatig moet worden geacht.
2.6.
Nu naar het oordeel van de rechtbank bij het afgeven van de crisismaatregel de wettelijke bepalingen in acht zijn genomen, zal het beroep ongegrond worden verklaard.”

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

Betrokkene is niet-ontvankelijk in zijn cassatieberoep voor zover dit is gericht tegen de afwijzing door de rechtbank van zijn verzoek tot toekenning van schadevergoeding (onderdeel 2 van het middel), nu tegen die afwijzing hoger beroep openstaat. Op grond van art. 358 lid 2 Rv in verbinding met art. 340 Rv kan betrokkene alsnog hoger beroep instellen tegen de bestreden beschikking voor zover daarin op het verzoek tot schadevergoeding is beslist. [2]

4.Beoordeling van het middel

4.1
Onderdeel 1 van het middel klaagt dat de rechtbank heeft miskend dat het niet de bedoeling van de wetgever is geweest het ‘stapelen’ van crisismaatregelen te faciliteren. Volgens het onderdeel volgt uit het stelsel van de Wvggz dat na een crisismaatregel eventueel op de voet van art. 7:7 Wvggz om een machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel kan worden verzocht en, indien daartoe noodzaak bestaat, aansluitend om een zorgmachtiging op de voet van art. 7:11 Wvggz. De tweede crisismaatregel, die direct op de eerste crisismaatregel volgde, is in strijd met dit stelsel genomen, zodat de vrijheidsbeneming van betrokkene vanaf 25 mei 2020 te 11:45, onrechtmatig is geweest, aldus het onderdeel.
4.2
Het strookt met het stelsel van de Wvggz, in het bijzonder met art. 7:7 Wvggz, dat de officier van justitie verzoekt om een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel indien verplichte zorg ook noodzakelijk is na afloop van de geldigheidsduur van een crisismaatregel.
Desalniettemin staat het stelsel van de Wvggz niet eraan in de weg dat een nieuwe crisismaatregel op de voet van art. 7:1 Wvggz wordt genomen nadat de geldigheidsduur van een eerdere crisismaatregel is verstreken, mits op dat tijdstip is voldaan aan de voorwaarden van art. 7:1 Wvggz. [3]
4.3
In deze zaak heeft de rechtbank onbestreden geoordeeld dat op het moment dat de tweede crisismaatregel werd genomen aan de voorwaarden van art. 7:1 Wvggz werd voldaan (rov. 2.5). Gelet op hetgeen hiervoor in 4.2 is overwogen, faalt onderdeel 1 derhalve.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart betrokkene niet-ontvankelijk in zijn beroep tegen de afwijzing door de rechtbank van het verzoek tot toekenning van schadevergoeding;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, als voorzitter, H.M. Wattendorff en F.J.P. Lock, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.J. Kroeze op
5 maart 2021.

Voetnoten

1.Rechtbank Gelderland 25 juni 2020, ECLI:NL:RBGEL:2020:3189.
2.Zie HR 20 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1806, rov. 3.2.2 en HR 20 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1808, rov. 3.1.1 en 3.1.2.
3.Vgl. HR 20 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1808, rov. 4.1.2.