Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel
3.Beoordeling van het derde cassatiemiddel
4.Beslissing
2 maart 2021.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat op 23 juli 2019 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1976, was in eerste instantie veroordeeld voor poging tot doodslag en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De Hoge Raad heeft het beroep ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaten R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker. De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak, met uitzondering van de duur van de gevangenisstraf.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden. Dit heeft geleid tot de beslissing om de opgelegde gevangenisstraf van vijf jaren te verminderen naar vier jaren en elf maanden. De Hoge Raad heeft de overige onderdelen van het beroep verworpen.
Het arrest is gewezen op 2 maart 2021 door de vice-president J. de Hullu, samen met de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en J.C.A.M. Claassens, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.