ECLI:NL:HR:2021:289
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag inzake navorderingsaanslag inkomstenbelasting
In deze zaak heeft belanghebbende, een individu te [Z], beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 27 maart 2020, nummer BK-19/00665. Dit hoger beroep volgde op een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag, nummer SGR 19/1316, die betrekking had op een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2012, alsook op de beschikking inzake belastingrente die aan belanghebbende was opgelegd. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. Het was niet nodig om te motiveren waarom dit oordeel was gegeven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook de proceskosten in deze zaak beoordeeld en zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2021 door de vice-president R.J. Koopman, samen met de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en M.T. Boerlage, in aanwezigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.