ECLI:NL:HR:2021:1977

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 december 2021
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
21/00175
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Artikel 81 RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam betreffende douanerechten en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 december 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X] B.V. tegen de Staatssecretaris van Financiën en de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid). De zaak betreft uitnodigingen tot betaling van douanerechten die aan de belanghebbende waren uitgereikt. De Hoge Raad beoordeelde de middelen die door de belanghebbende waren voorgesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 3 december 2020. In een eerder arrest van de Hoge Raad op 30 juni 2017 was de uitspraak van het Hof vernietigd en was de zaak terugverwezen voor verdere behandeling.

De Hoge Raad heeft de ingediende middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft daarbij geen motivering hoeven geven, aangezien de beoordeling van de middelen niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.

Daarnaast heeft de belanghebbende verzocht om vergoeding van immateriële schade vanwege de lange duur van de procedure. Het Hof had eerder al een vergoeding toegekend voor overschrijding van de redelijke termijn, maar de Hoge Raad oordeelde dat de onderhavige cassatieprocedure niet onredelijk lang had geduurd en zag daarom geen aanleiding voor een aanvullende schadevergoeding. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer21/00175
Datum24 december 2021
ARREST
in de zaak van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
1. de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
2. de STAAT (de MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 3 december 2020, nrs. 17/00404 en 17/00405 [1] , betreffende aan belanghebbende uitgereikte uitnodigingen tot betaling van douanerechten.

1.Het eerste geding in cassatie

Bij arrest van de Hoge Raad van 30 juni 2017, nr. 15/02967, ECLI:HR:2017:1173, is vernietigd de uitspraak van het Hof, nrs. 13/00398 en 13/00399 [2] , met verwijzing van het geding naar hetzelfde gerechtshof ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.

2.Het tweede geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door B.J.B. Boersma, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

3.Beoordeling van de middelen

De Hoge Raad heeft de middelen over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze middelen niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze middelen is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

5.Vergoeding van immateriële schade

Belanghebbende heeft de Hoge Raad verzocht om vergoeding van immateriële schade vanwege de lange duur van de procedure. Het Hof heeft op verzoek van belanghebbende een vergoeding van immateriële schade toegekend voor overschrijding van de redelijke termijn voor de procedure bij het Hof na verwijzing door de Hoge Raad. Deze beslissing wordt in cassatie niet bestreden. De onderhavige cassatieprocedure heeft niet onredelijk lang geduurd. [3] De Hoge Raad ziet daarom geen aanleiding belanghebbende een aanvullende vergoeding van immateriële schade toe te kennen.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie ongegrond, en
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 24 december 2021.

Voetnoten

3.Vgl. HR 29 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2517, rechtsoverweging 4.3.2.